Van de oude abdijtuinen is weinig bewaard. Toch zijn drie elementen vermeldenswaard: de oude fruitmuur langs de Plankstraat, die nog dateert uit de abdijtijd; aanleg van het ereplein, teruggaand tot 1843, toen de abdij seminarie werd; tenslotte de in 1999 aangelegde nieuwe tuin op de ruïne van de abdijkerk, die de omtrek en de hoogte van de in 1975 afgebrande kerk wil oproepen.
De voormalige Benedictijnenabdij waarrond de stad ontstond en die ook haar stempel drukte op de wijde omgeving, ligt ten noorden van de Grote Markt en neemt het bouwblok in dat begrensd is door de Stenaartberg, de Plankstraat, de Diesterstraat en de Abdijstraat. Achter de ruïne van de oude abdijtoren, deel van het romaanse westblok uit de 11de eeuw, en het barokke portaal van 1655, ligt een in 1999 uitgevoerde tuin op de site van de verdwenen kerk. Hij wordt begrensd door de ruïne, de schoolgebouwen van na de brand van 1975, de speelplaats van het college en de golvende, bepleisterde wand van de nieuwbouw van de Academiezaal. Bedoeling van de nieuwe aanleg is om door beeldspraak de oude bedevaartkerk op te roepen en daardoor het belang van deze ontstaansplek te onderlijnen. De buitenmuren van kerk en koor worden aangegeven door ruwe rotsblokken gestapeld in metalen schanskorven. De kerkvloer ligt in gras en acht stalen zuilen van 18 meter hoog suggereren de hoogte en de verticaliteit van het oude gebouw. Aan de oostzijde is als overgang nog een boomgaard gepland. Ten noorden van het barokke portaal is de hoge met ezelsrug afgewerkte bakstenen tuinmuur bewaard met aan de voet een begroeide berm als overgang naar het bezoekerspad in grijze grind.
Achter het poortgebouw van 1779 ligt het ereplein als restant van de door Laurent Benoit Dewez in classicistische geest herdachte 18de-eeuwse abdij. Het plein is nu begrensd door gebouwen in classicistische stijl, deels uit de 18de eeuw, deels uit 1843 toen de abdij seminarie werd. De huidige pleinaanleg in 'bloemperkjesstijl' gaat ook tot de 19de eeuw terug, te oordelen naar de lithografie van J. Hoolans uit 1861 die nagenoeg hetzelfde toont als wat men vandaag ziet. De oprit vanaf de straat ligt in kassei en wordt een rondweg in grind lopend tussen het centraal ovaal grasperk en een hoefijzervormige aarden talud tegen de gevels, waarin ook de ingangspuien en trappen van blauwe hardsteen zijn verwerkt. Ovale en ronde bloemenperken zijn in het gras en in de schuine helling van het talud uitgespaard en worden met seizoensbloemen gevuld. Achteraan ligt de speelplaats tussen de schoolgebouwen en een wel 5 meter hoge fruitmuur aan de Plankstraat. Hij is van baksteenmetselwerk en afgewerkt met een ezelsrug en is plaatselijk verstevigd door bakstenen steunberen. Een hoge gekandelaberde gewone plataan (Platanus x hispanica), drie geknotte Hollandse linden (Tilia x vulgaris) op rij bij de muur en een laantje van geknotte grootbladige linde (Tilia platyphyllos) halfweg het plein vormen de begroeiïng. Van de oude aanleg van de speelplaats, waarvan J. Hoolans in 1862 een tekening maakte, blijven nog enkele platanen op rij over. Tussen de oude abdijtoren en de straat ligt nog een kleine voortuin in gras, beschaduwd door twee bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en een treures (Fraxinus excelsior 'Pendula'). Van het eens fraaie, neogotisch smeedijzeren hek, op de grens met het openbaar domein, blijven slechts enkele fragmenten over. Dit werd vermoedelijk geplaatst nadat in 1900 de huisjes aanleunend tegen de toren werden gesloopt in functie van de verbreding van de straat. Langs de Plankstraat blijft de oude afsluitmuur van de abdij nog overeind. Het is een zeer hoge, door steunberen gestutte bakstenen muur die ook als fruitmuur diende, getuige de talrijke gesmede nagels.
Bron: Bevat overheidsinformatie, verkregen onder de modellicentie voor gratis hergebruik Vlaanderen v1.0. URI:
Agentschap Onroerend Erfgoed 2019: Tuin van de benedictijnenabdij Sint-Trudo [online] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/303372 Geraadpleegd op 12-11-2019
Een kaartje leggen in oorlogstijd kan je je kop kosten. Dat overkwam een eskadron Belgische ruiters op 17 augustus 1914 in Bernissembos . Dit bos was in 1900 iets zoals Nieuwenhovenbos nu: een geliefd wandeldomein met een drankgelegenheid. De boerenherberg van Truike Menten lag bij de Keelstraat aan de bosrand. De eiken, waaronder de kolossale Koning en Koningin, waren al enkele jaren gekapt, maar Fons Lassaut, weduwnaar van Truike, bakte er nog altijd eieren met hesp.
De Eerste Wereldoorlog was nog geen twee weken aan de gang. De Gidsen waren de heren van het Belgisch leger en bleven als verkenningstroepen meestal uit het echte strijdgewoel. Bij de officieren wemelde het van blauw bloed en zelfs de gesabelde soldaat-ruiters kwamen uit gegoede families. Soms ook wel waren het boerenjongens die gewend waren met paarden om te gaan en niet te zwaar wogen. Je herkende de Belgische Gidsen aan hun paarse broek, hun groene vest en een zwarte berenmuts of ‘kolbak’ met gele wollen knop vooraan. Tegenwoordig is de muzikale muziekkapel van de Gidsen ook nog in paars en groen gekleed.
De Gidsenregimenten zaten met de rest van de Belgische ruiterij verschanst achter de Gete te wachten op de Duitse invasie. Commandant baron de Wykerslooth de Rooyestein werd met heel zijn eskadron, zo’n honderdtwintig man, vooruitgestuurd. Ze moesten de doortocht van de Duitse hoofdmacht uit Tongeren naar Sint-Truiden bespieden. De groep kreeg duiven mee als postbodes. Het roemrijke terugslaan van de Duitse ruiterij bij Halen enkele dagen voordien was een enorme opkikker geweest. Toch waren mannen en paarden murw: twee weken kamperen kruipt in je kleren. Het was de mooiste zomer sinds jaren en de hitte drukte. De ruiters stegen dan ook af in de dekking van Bernissembos en de herberg Menten. Enkelen rustten, sommigen dronken en kaartten, en anderen gingen in de buurt fruit kopen. De commandant schreef – naar eigen zeggen achteraf – zijn rapport tijdens de rustpauze.
Plots brak de hel los: een compagnie Duitse voetsoldaten overviel de Gidsen en schoot op alles wat bewoog. Die Duitse ‘Leibgrenadiers’ in veldgrijs uniform waren ’s middags toevallig ingekwartierd bij de Paters op Terstok in Zepperen. Ze wilden zich eigenlijk gaan wassen na hun lange voetmars door het stof der wegen. Een oude korporaal, uitgezet als schildwacht, had de rustende Belgen bemerkt en sloeg stilletjes alarm. Eerst wou niemand hem geloven, maar enkele jonge sabelslepers waren tuk op vechten en wilden hun eerste echte schoten in de oorlog lossen. Het groepje Gidsen kortst bij de herberg werd overvallen en uitgeroeid. De oude Fons werd met bajonetsteken afgemaakt en zijn café ging in de vlammen op. Baron de Wykerslooth kon de volgende morgen terug over de Gete terugkeren met nog maar dertig ruiters zonder hun paarden.
Op het kleine slagveld bij Bernissembos bleven dode paarden, ruiters en berenmutsen achter. Pas uren later durfden de omwonenden gaan kijken. Enkele gezichten van gesneuvelden waren al aangevreten door uitgebroken varkens. De Assumptionistenpaters begroeven de dode landgenoten ter plekke. Pas de volgende winter kregen ze een plechtig graf op het kerkhof van Zepperen. Nog in 1994 zette de Remacluskring een herinneringsplaatje in de Keelstraat.
En de berenmutsen? Die werden als souvenir op de kloosterzolder verstopt. Ze doken af en toe terug op bij de ‘Ezels’, namaakruiters van de Roosbeek, een volksstraat in Zepperen. Met berenmuts, getekende snor en nepbenen naast hun bretellenpaard reden ze in de jaren 1930 en 1940 in elke stoet van het dorp, of het nu de inhuldiging van de nieuwe betonweg was of de inhaling van een pastoor. De ene zijn dood is de ander zijn vermaak…