Metstermolen

Watermolen met hoeve op de Melsterbeek, vroegere afhankelijkheid der abdij Nonnen-Mielen.

Gesloten complex met kern uit de 17de eeuw, op verschillende tijdstippen aangepast. De gebouwen zijn gelegen in een bocht van de weg; de Melsterbeek volgt de weg en loopt langs de westzijde van de hoeve, om in de bocht onder de straat door te stromen en naar het noordwesten af te zwenken. De hoeve vormt een belangrijk element in het landschap.

Bakstenen gebouwen onder zadeldaken (Vlaamse pannen), gegroepeerd rondom een rechthoekig, gekasseid erf, dat door een korte, gekasseide oprit met de straat is verbonden.

Ten noorden, rechthoekig inrijpoort onder zadeldakje; houten latei en kalkstenen posten met negblokken.

Ten zuiden, woning met molenhuis, van vijf traveeën onder steil zadeldak (nok loodrecht op straat, Vlaamse en mechanische pannen), uit de 17de eeuw (dakhelling, muurankers, rondboogdeur). Witgekalkt gebouw op een gepikte plint; gesmeed ijzeren muurankers. Recenter laadvenster boven de derde travee; kleine rechthoekige, houten kozijnen; een rechthoekig, gecementeerd venster en een gelijkaardige deur; de ingang tot het molenhuis wordt gevormd door een verankerde kalkstenen rondboogdeur met negblokken. De achtergevel heeft twee houten kloosterkozijnen, een klein getralied venster met houten latei en onderdorpel, en een rechthoekige deur in een houten omlijsting, met een houten kaasrek onder de dakrand, boven de deur. De westelijke zijgevel heeft een pannen beschieting in de top; ertegenaan, in het verlengde van de buitenmuur der westvleugel werd één travee onder lessenaarsdak aangebouwd; het grootste gedeelte der buitenmuur is van kalksteen; hier bevindt zich het metalen molenrad; in het bovenste, bakstenen gedeelte zijn drie halfronde venstertjes uitgespaard; de datering 1837 door middel van muurankers verwijst naar de bouw van dit molenhuis, mogelijk ook naar de bouw van de hele westvleugel.

Buitenwerk: sluiswerk verdwenen. IJzeren middenslagrad rust op houten stoel. Samenstelling rad: plaatijzeren bakken tussen plaatijzeren velg (geklonken); zes platijzeren spaken, met schroefbouten bevestigd op velg en gietijzeren askop; ijzeren as. Binnenwerk: verticaal opgesteld drijfwerk, met krachtverdeling door groot horizontaal kamwiel op drie kleinere kamwielen en assen naar drie maalstoelen (houten steenkisten) op maalzolder. Centrale verticale as loopt door tot in spant, waar tandwieloverbrenging op horizontale as met riemschijven (naar luiwerk, twee elevatoren, builmachine, ...). Op maalzolder eveneens: houten galg.

De westvleugel omvat het stalgedeelte, drie traveeën in witgekalkte baksteenbouw op een gepikte plint; gesmeed ijzeren muurankers; overhoekse muizentandfries onder de dakrand. Rechthoekige muuropeningen in een vlakke kalkstenen omlijsting op de benedenverdieping; erboven, een houten zoldervenster, en een recent, rechthoekig venster. Blinde, ongekalkte achtergevel, eveneens afgewerkt met een overhoekse muizentandfries, die doorloopt over het molenhuis. Noordelijke zijgevel met aandak en vlechtingen. In de noordoosthoek van het erf, tussen de stallen en poort, bevindt zich een lager stalgedeelte, met twee verankerde, kalkstenen deurtjes en een houten zoldervenster. De achtergevel, die ongekalkt is, is afgewerkt met een afgeschuinde travee op de hoek. De zuidoostelijke hoek, naast het woonhuis, wordt door een L-vormige, witgekalkte stalvleugel afgesloten; drie + drie traveeën; de erfzijdegevel heeft grotendeels aangepaste muuropeningen, op een houten zoldervenstertje in de oostvleugel na. Hetzelfde geldt voor de buitenzijdegevels; laadvenster boven de eerste travee der zuidvleugel. Ten oosten, aansluitend op dit stalgedeelte, witgekalkte dwarsschuur; rechthoekige poort onder houten latei in de westgevel; open karrenhuis onder lessenaarsdak, en uitspringend gedeelte onder schilddak, aangebouwd tegen de achtergevel. Kunstleien beschieting der noordelijke zijgevel, en aanbouwsel onder lessenaarsdak tegen dezelfde gevel. Ten westen, tussen de poort en de dwarsschuur, bevindt zich een laag gebouwtje onder mank zadeldak, thans omgevormd tot garage; mogelijk een vroeger bakhuis (?); een aangepast venster en een rechthoekig deurtje in een houten omlijsting.


Bron     : Schlusmans F. met medewerking van Gyselinck J., Linters A., Wissels R., Buyle M. & De Graeve M.-Ch. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6N2 (He-Z), Brussel - Gent.
Auteurs :  Schlusmans, Frieda
Datum  : 1981

Bron: Bevat overheidsinformatie, verkregen onder de modellicentie voor gratis hergebruik Vlaanderen v1.0. URI:
Agentschap Onroerend Erfgoed 2019: Metstermolen [online] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/23015 Geraadpleegd op 12-11-2019

 

ONTDEKKING VAN DE DAG

Expo 1907

De ‘Expositie’

De ‘Expositie’ in 1907 was hét supermoment voor Sint-Truiden. Sinds 1860 had het de eerste plaats in Limburg moeten afgeven aan Hasselt. Maar de provinciegouverneur kwam uit Sint-Truiden en een ambitieus team wilde hier de Luikse tentoonstelling van 1905 overdoen. 




In 1907 volgde Sint-Truiden het Luikse voorbeeld van 1905 en hield een provinciale tentoonstelling op een lange strook van de braakterreinen bij het spoorwegstation tot en met het stadspark. Een brug leidde de bezoekers over de Diestersteenweg. De volkswijk De Hel had plaats gemaakt voor het ‘klein stadspark’. Bij de paviljoenen vielen vooral het Paleis de Mijnen en het bouwsel van de steenkoolmijnen van Dahlbush op. De steengroeven van de Ourthe lieten een gedenkzuil oprichten en de oude Parkschool herbergde veilig de tentoonstelling van Oude Kunst.

Een stadsgenoot, baron Henri de Pitteurs-Hiegaerts was sinds 1894 provinciegouverneur en in augustus 1901 werd in Limburg steenkool ontdekt, waar dezelfde familie belangen had. Dokterszoon en bankier Leon Debruyn nam het voortouw. Zijn zwager was notaris Nagels. Ook de ondernemers Baltus, koloniale waren, en Claes-Lekens, bouwpromotor, waren ambitieus. Het organisatiecomité bood een model arbeiderswoning aan het Bureel van Weldadigheid (OCMW), die nog steeds bestaat in de Spoorwegstraat.




Op 28 juli 1907 kon de breedgebaarde, al oudere koning Leopold II met zijn dochter prinses Clémentine vanop de tribune de trekpaarden van Clément Peten uit Velm bewonderen. Ook prins Albert bezocht de tentoonstelling. Op 22 december was het hoogfeest van de belle époque en van de durvende ondernemers in Sint-Truiden voorbij. Meer dan een half miljoen bezoekers en ‘speelreizigers’ – de toenmalige benaming voor toeristen - bezochten expo en stad. De bebouwing in de al geplande nieuwe stationswijk kon starten. Van de expo restte later enkel nog de prestigieuze Prins-Albertlaan en de Expositiestraat, in 1930 vervangen door ‘Astrid’straat. Een gedenksteen staat ingemetseld in een hekpaviljoen van het stadspark. 

Van deze ‘wereldtentoonstelling’ voor de Truienaar bleven talrijke prentbriefkaarten en een pas in 1910 rijkelijk uitgegeven ‘Guldenboek’ bewaard. Uitzonderlijk ook persoonlijke toegangskaarten met portretfoto.


Gedenksteen als herinnering aan de Expo, gemetseld in één van de ingangspaviljoentjes van het stadspark



Kathleen DIGNEF, De provinciale tentoonstelling van 1907 te Sint-Truiden: de ‘Wereldtentoonstelling’ voor de Truienaar, in: Historische bijdragen over Sint-Truiden en omgeving, Sint-Truiden: GOKSint-Truiden. 2006, p. 115-126.