Twee wevers die waarschijnlijk lid waren van de derde Orde van Sint-Franciscus, gingen wonen in Zepperen. Ze droegen er het kleed van de Begaarden en gaven zich volledig aan de beoefening van de vroomheid. Hun goede voorbeeld vond navolgers. In 1425 vroegen pastoor Jan van Coloma en de broeders Jan van Dorsten en Gillis van Sint-Truiden aan de bisschop om hen te verenigen in een geestelijke gemeenschap en hen toe te laten om een klooster te bouwen op een terrein van drie bunders en half, dat een weldoener, Jan Gorren, daarvoor had bedoeld. Door een akte van 15 februari 1425 aanvaardde bisschop Jan van Heinsberg hun aanvraag. Ze kregen toelating om zich te verenigen in een gemeenschap onder de regel van de Derde Orde van Sint-Franciscus ; ze mochten gezellen of novicen opnemen tot een getal van twintig, een klooster bouwen op het terrein geschonken door Jan Gorren en het « Sint-Hiëronymuskamp » noemen.
De instelling van de Begaarden bloeide. De bisschop keurde ze opnieuw goed op 22 juni 1435 en stond verscheidene voorrechten toe aan de geestelijken. Ze mochten zich een openbaar bedehuis bouwen, een eigen kerkhof hebben en de kleding dragen van de Begaarden van het diocees Utrecht. Ze zouden bovendien de drie plechtige geloften mogen afleggen en zelf als visitator een prelaat mogen uitkiezen die behoorde tot een erkende kloosterorde, tot hun klooster zou ingelijfd zijn bij het generaal kapittel van de Begaarden van het bisdom Utrecht. Deze visitator zou de postulanten toelaten tot het aannemen van de pij en de novicen tot de professie ; hij zou ook hun broeder-overste en hun biechtvader benoemen. De broeder-overste zou hen de heilige sacramenten van de communie aan stervenden en het heilig oliesel mogen toedienen en hun uitvaartdienst celebreren, de rechten van de pastoor uitgezonderd.
De Begaarden van het bisdom hielden elk jaar een generaal kapittel. In dat van 31 juli 1485 te Hoegaarden werd overeengekomen dat de naakte eigendom van de roerende en onroerende goederen zou geschonken worden aan de congregatie, om te vermijden dat ze zouden afgewend worden van hun bestemming. Het vruchtgebruik ervan bleef bij elk huis. De geestelijken van het klooster van Zepperen voerden deze beslissing uit op 16 oktober 1486. Ze waren op dat ogenblik met zes priesters en zestien lekenbroeders.
De congregatie van de Begaarden volgde, vanaf zijn ontstaan, de regel van de Derde-Orde van Sint-Franciscus die was goedgekeurd door de paus Nicolaas IV op 17 augustus 1289. Het generaal kapittel van 1487 voegde er enkele statuten bij, waarvan wij de Vlaamse tekst verder geven. De Begaarden wilden dat de voorrechten die hen door de bisschop waren verleend op 22 juni 1435 ook goedgekeurd werden door het Sint-Servaaskapittel en de pastoor van Zepperen. Op 20 juni 1445 keurden Jan de Novo Lapide, deken van Sint-Servaas, en Bernard Roemervat, pastoor van Zepperen, deze voorrechten goed, maar op voorwaarde dat de geestelijken hen een jaarlijkse rente betaalden van zes sesters rogge, als schadevergoeding voor de rechten waaraan ze verzaakten (zie Prot., dl 1, p. 3).
De hele stichtingsakte doet vermoeden dat er hoogstens één priester was tussen de Zepperse broeders, indien dat al het geval was. Het getal van geestelijken bevorderd tot priester vermeerderde later. In 1486 waren er zes, zoals we reeds zagen. De lekenbroeders hielden zich vooral bezig met de landbouw en andere handenarbeid, buiten de tijden van godsdienstoefeningen.
De bisschop van Luik verenigde en voegde samen door een akte van 7 augustus 1576 het klooster van de Begaarden van Sint-Truiden, dat weinig geestelijken omvatte, met dit van Zepperen. De bedoeling van de bisschop was zeer waarschijnlijk om de geestelijken van Zepperen een toevluchtsoord te verschaffen waar ze zich konden terugtrekken in tijd van gevaar.
Ondanks een vrijgeleiden verleend door prinsbisschop Gerard van Groesbeek werd werd het klooster verwoest en de kerk vernield. De geestelijken vluchtten naar Sint-Truiden, in het Begaardenklooster. Ze waren er nog op 19 april 1589. Door een akte van die datum bestemde de bisschop het Begaardenklooster in Sint-Truiden, dat slechts één kloosterling meer telde, als instelling van een klein-seminarie. De geestelijken verlieten het van dan af en keerden naar Zepperen terug. Ze bouwden zich een arm bedehuis rond 1595. Later bouwden ze een meer geschikt bedehuis, dat op 1 oktober 1615 werd gewijd door de bisschop-suffragant.
De congregatie van de Begaarden, gezegd van Zepperen, werd verenigd met deze van Lombardije op 27 juni 1650 door Innocentius X en onderworpen aan dezelfde overste. Het schijnt dat tot op deze tijd het slechts een bischoppelijke concgregatie was die slechts afhing van de Luikse bisschop.
Het klooster van de Begaarden in Zepperen leed erg onder het logement van soldaten en de leveringen aan hen, alsook van de plundering, tijdens de oorlog die Lodewijk XIV vocht tegen de Verenigde Provinciën, vooral tussen 1673 en 1678.
Het bedehuis gebouwd in 1614 werd vervangen door een kerk van zestig voeten lang in 1725.
Bij de nadering van de Franse Hugenoten in 1568 vluchtten de geestelijken. De ketters staken de abdij in brand en sinds die tijd werd het lichaam van Sint-Hubertus niet meer tentoongesteld voor de verering van de gelovigen, ofwel omdat het vernietigd werd in de brand, ofwel omdat het niet werd teruggevonden.
Door het edict van 19 november 1774 van het bestuur te Brussel mochten de Begarden hun provinciaal en zijn assistenten niet meer kiezen tenzij in een vergadering gehouden in de Zuidelijke Nederlanden. De verkozenen moesten geestelijken zijn verblijvend in de kloosters van de Nederlanden en moesten daar verder verblijven. Tot aan die tijd werd de provinciaal gekozen in Zepperen en had hij er zijn gewone verblijf.
Tijdens de Luikse revolutie van 1789 tot 1791 en tijdens de Franse revolutie van 1794 tot 1802 bleven de Begaarden trouw aan hun plichten.
De Franse wet van 1 september 1796, die de kloosters afschafte en hun goederen in beslag nam, werd in Maastricht geregistreerd de 14de van dezelfde maand. Deze wet stond aan elke geestelijke een bon van vijftienduizend frank toe en aan elke lekebroeder een bon van vijfduizend. Na ontvangst van deze bons moesten ze hun kloosters verlaten. De Begaarden van Zepperen weigerden deze bons te aanvaarden. Ze werden gedwongen hun klooster te verlaten in januari 1797. Een bewaker werd geplaatst bij de meubelstukken, maar hij vond niet meer veel om te bewaken. De geestelijken hadden alles meegenomen.
De oversten of priors waarvan we de naam hebben teruggevonden waren :
1446 Barthelomeus Opstegen ; 1480 Hendrik de Merica ; 1637 Nicolaas Schafts ; 1656 Michiel Claessens ; 1688 tot 1703 Joannes Baerts ; 1720 Hendrik Quaetpeerts ; 1725 prior Joannes van Ryckel ; 1731 Godfried Ghysens ; 1760 Gabriel van Bra ; 1773 en 1785 Bours van Maastricht ; 1796 Mathias Van Veugle.
Op 4 januari 1797 gelastte de centrale administratie aan Gilis-Willem Siaens van Sint-Truiden om de expertise te doen van het Begaardenklooster met zijn goederen. Hij maakte deze in de maanden november en december van dat jaar en deed er twintig dagen over. Men ziet in het proces-verbaal dat hij ervan opstelde, dat het klooster met ringgracht drie bunder en tien roeden telde. Het geheel was omringd door een wal en een met water gevulde gracht. Een brug gebouwd over de gracht gaf toegang tot het omwalde goed; Binnen deze omwalling bevonden zich een binnenhof, een kerk van zestig voeten lang, het eigenlijke klooster dat verscheidene zalen telde met 26 cellen voor geestelijken, een groentetuin van zes roeden en een boomgaard van een bunder. Het geheel was geschat op twaalfduizend frank. De andere goederen, 97 bunder en tien roeden groot, werden ook onderzocht en geschat op 134.000 frank. Tussen deze goederen was de hoeve met 24 bunder. Deze hoeve lag op het grondgebied van de gemeente Sint-Truiden.
Het klooster werd verkocht met honderd en vier bunder op 2 januari 1798. Het werd gekocht door de Pitteurs-Hiegaerts en Henri de Pitteurs voor 800.000 frank. Deze som, te betalen voor een derde in terugbetalingsbons en voor twee derden geconsolideerd van openbare schuld, kwam op ongeveer twintigduizend frank contant. Deze aflossingsbons werden immers voor een spotprijs verkocht op de beurs.
Op het Primitief kadasterplan ligt er een ontwikkeld grachtensysteem en beslaan de gebouwen een U-vorm en een alleenstaand gebouw. Het klooster werd in 1827 als kasteel verbouwd door graaf Henri d'Astier en zijn echtgenote Joséphine Pitteurs Hiegaerts en heette van toen af het Gravenhuis. De kadastrale legger van 1842 kent het alsdusdanig en noteert haar tweede echtgenoot Felix Loyaerts, burgemeester van Zepperen als eigenaar. Perceel 1095 is kasteel, 1097 lusthof, 1094 en 1096 tuin, tussen vijvers, weilanden en bouwland. Ze richtten er 'prachtige salons, weelderige jachtzalen en glansrijke smoking rooms met marmeren schoorstenen' in. Naderhand verhuurden de Pitteurs het kasteeldomein aan de familie Portmans. De verlandschappelijking van de site bij de gebouwen, en de komst van de grote vijver met eiland leest men af op de Dépot-kaart (opname 1871, uitgave 1876), maar ze werd pas gekadastreerd in 1902. Ze mag op rekening geschreven van de familie Pitteurs Hiegaerts. Op de binnenkoer tussen de armen van het U-vormige gebouw ligt dan een nog geometrisch aandoende tuin, maar achteraan heeft men, begeleid door enkele kleine boomgroepjes, zicht op een open landschap, over graspartijen en de grote vijver met beboomd eiland. Aan de oostzijde loopt de rondweg, die ook de vijver aandoet, tussen stroken boommassieven. De tweede uitgave door het ICM (opname 1886, uitgave 1897) geeft slechts een uitbreiding voor de gebouwen.
In het begin van de 20ste eeuw kreeg het Gravenhuis opnieuw een religieuze bestemming, eerst voor kartuizers (1901-1905), dan voor assumptionisten, die het goed uiteindelijk in 1921 kochten en het voor hun alumnaat verbouwden. Uit de gepubliceerde iconografie uit die dagen weet men dat het U-vormig gebouw een classicistisch voorkomen had, dankzij de witgeschilderde gevels, de leien daken en twee rijen beluikte steekboogvormige vensters en deuren, en dat het gelegen was in een ruim park met vijver. Voor de nieuwe bestemming als slaapzalen voor de school werden de scherpe daken vervangen door een bijkomende verdieping onder een stomper dak. De schoolfunctie en bijkomend het klooster, bepalen sedert 1936 en tot vandaag de niet altijd zorgzame omgang met het goed: uitbreiding door nieuwbouw en vervanging van de historische gebouwen en hoe langer hoe meer inname van de open ruimten van het park, ook voor sportaccomodaties. Vandaag voert een korte oprit vanaf het zuiden, over de bewaarde ringgracht naar het schoolcomplex in de zuidelijke helft. In het noordelijke deel bleef een grote rest van het parkje behouden, met grasveld, rondweg en bomenrand langs de ringgracht, uitlopend tot parkbos ten noordoosten. Vóór 1949 reeds werd de parkvijver gedempt. De vervallen kloostermoestuin met een resterende lage muur op oude sokkel, ligt ten zuidoosten.
Bomen
Bomenbestand van voornamelijk gewone beuk (Fagus sylvatica) met ook opslag van gewone es (Fraxinus excelsior), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), gewone robinia (Robinia pseudoacacia) en zwarte els (Alnus glutinosa) in de bomengordel langs de gracht, en opslag van sneeuwbes (Symphoricarpos albus var. laevigatus) als verwilderde struiklaag aan de parallele rondweg. Verder een zieke ruwe iep (Ulmus glabra), tamme kastanje (Castanea sativa), een rij Italiaanse populier (Populus nigra 'Italica'), ruwe berk (Betula pendula), zomereik (Quercus robur), naast twee gewone esdoorns met bont blad (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii') (drie gesteltakken vanaf 2 m) en een zomereik (383 cm stamomtrek op 150 cm hoogte, gevorkt op 2 m).
Bron: Bevat overheidsinformatie, verkregen onder de modellicentie voor gratis hergebruik Vlaanderen v1.0. URI:
Agentschap Onroerend Erfgoed 2019: Park van het Bogaardenklooster [online] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/303509 Geraadpleegd op 12-11-2019
Eigenlijk begon alles in de jaren 40 van vorige eeuw met de Fruitoogstfeesten. Maar in 1951 werd er een eerste bloesemwijding of bloesemzegening georganiseerd en werd april de maand van het fruitfeest en zo ontstonden de bloesemfeesten.
Citaat: “Voor de stadbewoner, die de hele winter op zijn muffe kantoor of in de winderige, grijze straten en pleinen de najaarstijd heeft doorgebracht, is de vroege bloeiweelde een heerlijke afwisseling in het kleurloze van alle dagen. Laat hem onze bloeiende Haspengouwse boomgaarden ontdekken en hij zal zijn ogen niet kunnen verzadigen aan dit wondere schouwspel. Al wie benen heeft, al wie zijn ogen wil laten genieten van het heerlijkste natuurtafereel dat ons land kan bieden, al wie lust heeft om doorheen die weelde te wandelen als in een droomland, kome thans naar Sint-Truiden en omgeving.”
In de jaren 50 en 60 verschenen de toeristische programma’s opmerkelijk ook in het Frans.
De Toerist was een “halfmaandelijks orgaan van de Vlaamse Toeristenbond v.z.w.” dat verspreid werd in heel Vlaanderen. In april kwam Sint-Truiden volop aan bod, zelfs met een luchtfoto van de Grote Markt.
In mei 1964 werden ook de vele monumenten betrokken bij de promotie van de bloesemfeesten. Citaat: “De zondagse toerist kan meteen ook monkelend opkijken naar de plejade van prachtige gebouwen die de streek hem te bieden heeft. In een notendop gezegd kunnen we daarvan het volgende ‘gesamtbild’ ophangen …”
De Fruitfederatie van Sint-Truiden organiseerde in samenwerking met de Dienst voor Toerisme geleide bezoeken aan de stad en de regio Haspengouw. De ‘reizen’ konden iedere dag ingericht worden, aldus de toeristische folders van 1964.
In 1974 verscheen er een programma van de Fruitoogstfeesten op zondag 22 september, onder de auspiciën van het Feestcomité der stad Sint-Truiden, onder de ‘hoge bescherming van het Stadsbestuur’De brochures in de jaren 80 hadden telkens dezelfde lay-out met steevast een foto van bloeiende fruitbomen en daaronder stond geschreven: “De bloesemweelde is een jaarlijks terugkerende pracht die de streek van Sint. Truiden in een sprookjesland herschept.”
De bezoekersaantallen aan het ‘toerismekantoor’ werden vanaf 1949 bijgehouden. Dat eerste jaar waren er in het kantoor 100 bezoekers op de bloesemfeesten, in 1959 waren het er
Begin jaren 90 waren de bloesemfeesten nog beperkt tot de laatste zondag van april met een lof en bustochten met onderweg koffie en fruittaart. Eind jaren 90 verschenen de bloesemroutes, uitgestippeld voor wandelaars, fietsers en automobilisten. Omwille van het succes werden activiteiten uitgebreid tot de ganse maand april en de fruitsector werd er actief betrokken. Vandaag zetten moderne fruitbedrijven hun deuren open voor de vele bloesemtoeristen. De komst van internet en gespecialiseerde websites zorgen voor een nooit geziene promotie en leuke bed-and-breakfasts kwamen als paddenstoelen uit de grond.
Katarakt
Maar het succes van de bloesemfeesten kende een ongelofelijke boost met Katarakt.
Katarakt was een 13-delige Vlaamse televisieserie, die van 9 december 2007 tot 2 maart 2008 iedere zondag werd uitgezonden door de zender Eén. Met een totaal productiebudget van meer dan vijf miljoen euro is het een van de duurste Vlaamse series ooit. Per aflevering keken gemiddeld meer dan anderhalf miljoen Vlamingen naar de serie. Het programma kreeg in 2008 de Vlaamse Televisie Ster voor Beste Fictieprogramma van de Vlaamse Televisie Academie.
De serie vertelt het verhaal van een personage, Elisabeth Donkers, die het doodbloedende fruitbedrijf van haar schoonvader Roger Hendrickx nieuw leven probeert in te blazen. Door haar oogziekte verloopt dit steeds moeilijker. In een periode van 4 seizoenen volgt de serie de families en de plukkers op het fruitteeltbedrijf in Haspengouw.
Kataraktroutes, een bezoekerscentrum van Katarakt in het Torenhuis van het Begijnhof, een Katarakttaart, een Kataraktshuttle …
Het toerisme bloeide en groeide in Sint-Truiden en de bloesem- en oogstfeesten werden de kapstok van het toerisme in Haspengouw.
De bloesemfeesten werden een hip evenement met bloesemlounges in de velden, bloesemnocturnes, kamperen onder de bloesems.