Siertuin van de Bogaardenhoeve

Mooie tuin, uit de eerste helft van de 20ste eeuw, bij de voormalige hoeve van het naburige Bogaardenklooster of Gravenhuis in Zepperen. Gebouwen opklimmend tot 17de eeuw, uitgebreid, aangepast en gerestaureerd in de 19de en begin 20ste eeuw.

Een eerste hoeve afhangend van het Bogaarden­klooster werd na brand wederopgebouwd in 1665. Op de Ferrariskaart (1771-1775) is het een omgracht goed met U-vormig gebouw, omringd door boomgaarden, gelegen tegenover het Bogaarden­klooster. Het was bij de schatting als nationaal goed 24 bunders groot en bij de verkoop in 1798 werd het via Pierre Libotton, eigenaar van het kasteel van Stevoort in Hasselt en opkoper van zwartgoed, verworven door de broers Jean Theodore Balthazar en Henri Bonaventure Trudo Pitteurs, samen met het klooster, toen 100 bunder groot. Via Joséphine Pitteurs-Hiégaerts, dochter van Jean Theodore Balthazar, kwam het Bogaardengoed eerst in handen van haar eerste echtgenoot graaf Henri d'Astier (daarvan de benaming Gravenhuis voor het oude kloostergoed) en sedert 1830 van haar tweede, Felix Loyaerts, burgemeester van Zepperen. Hun dochter Felicia trouwde met haar kozijn Charles Pitteurs Hiègaerts (van Ordingen) en bij de verdeling tussen hun zonen in 1895 verwierf Octave het voormalig klooster en Felix het Bogaardenhof, waar hij zich vestigde. Hij trouwde eveneens binnen de familie, namelijk met zijn nicht van Ordingen. Dit echtpaar is verantwoordelijk voor de aanpassingen en de restauratie van het Bogaardenhof, ondermeer in 1915, jaartal aangegeven op de nieuwe erker in de tuingevel van het huis. Het resultaat is een fraai, homogeen gebouwencomplex rond een binnenkoer, op de vierde, noordoostelijke zijde gesloten met een gekanteelde, hoge bakstenen muur met voetgangersdeur en inrijpoort onder een houten duiventil.

Het Primitief kadaster (1825) toont het goed met onvolledige geometrische grachten (perceel nr. 382), gevoed door de Logebeek en een rechte dreef (nr. 378) die bij de kapel, naast de U-vormige gebouwen vertrekt. De legger noteert rentenier Felix Loyaerts uit Zepperen als eigenaar en geeft verder boomgaarden (nr. 383, 386, 387, 392, 393), tuinen (nr. 379 en 380) en bos (nr. 390 en 391) als grondgebruik op. De demping van de grachten gebeurde deels vóór 1824, deels rond 1897.

De Dépot-kaart van 1871 toont geen park bij het Bogaardenhof, wel een dreef ten noorden, vertrekkend van een viersprong van wegen, die het Gravenhuis en het Bogaardenhof via de commanderij van Bernissem, met Sint-Truiden verbond (de dreef verschijnt niet meer op de uitgave van 1934, maar kadastraal verdwijnt hij pas in 1984). Het goed wordt nog hoeve genoemd op de ICM-kaart (revisie 1886, uitgave 1897), maar op de stafkaart van 1937 (revisie 1934) promoveerde het tot château.

Vandaag is het Bogaardenhof een uitgestrekt fruitbedrijf, gelegen in een open landschap van boomgaarden, begrensd door de voormalige Dreef van Bogaarden en de Melster- of Molenbeek ten noorden, de Kasteelstraat ten oosten en de Legebeek ten zuiden en ten westen. Een kleine groengordel schermt de hoeve aan de straatzijde af. De binnenplaats ligt in rode steenslag met centraal een ruim, rechthoekig gazon, een omhaagd rozenperk in de noordelijke hoek van het woonhuis en verder druivelaars en twee oude exemplaren van voorheen gesnoeide hulst.

De tuin uit het interbellum ligt ten zuidwesten, aansluitend bij de achtergevel van de woonhuisvleugel en bij de voormalige hoge bakstenen moestuinmuur in het verlengde ervan. Paden van rode steenslag en een recente, storende smalle strook verharding van betonstenen, tegen het woonhuis. Een volwassen bomengordel ten noorden, langs de beek geeft beschutting van de straatkant. De rechthoekige representatieve benedentuin met rondweg ligt aan de voet van het woonhuis en gaat via een talud en trappen ten zuiden over in een verhoogde boventuin voor ontspanning en spel, zelf via een neerwaarts talud uitlopend op het fruitbedrijf.

De benedentuin is bepaald door een groot rechthoekig verdiept grasveld met op de lengteas een pad dat uitloopt op een langgerekt veelkleurig rozenperk met floribunda's en theehybriden tot aan de voet van het talud. Ten noorden, binnen de contour van de rondweg en via een dwarspad gescheiden van het verdiept gasveld, ligt het 'tapis vert' in het verlengde van de erkerkamer van het huis. Fraaie gewone Hazelaar (Corylus avellana) in de noordelijke hoek. Ten zuiden ligt een gemengde border met onder andere guldenroede, pioen, rododendron, afgeboord met kalk­rots, als overgang naar het achterliggend, uitgestrekt recenter grasveld met jonge bomengroepjes. Oorspronkelijke treden in 'flagstone', typisch voor die tijd, tussen getrapte keermuren in baksteenmetselwerk in kruisverband met rollaag, aan de buitenzijden voortgezet als parapet in de boventuin. Het talud is beplant als ­lavendelborder met op de uithoeken een dwergmispel (Cotoneaster horizontalis) en een mahoniestruik (Mahonia aquifolium).

De boventuin is integraal in gras, met als blikvanger het haaks en centraal ingeplant rechthoekig zwembad, recent afgeboord met hardsteen, tot voor kort was dat naar verluidt 'flagstone'. Als eindperspectief fungeert een halfronde zitruimte onder recent prieel van betonijzer begroeid met bruidsluier, tegen een achtergrond van respectievelijk Corsicaanse den (Pinus nigra subsp. laricio) en goudes (Fraxinus excelsior 'Jaspidea') als windscherm. Er tegenover, boven een uitloper van de rondweg, tussen parapet en voormalige moestuinmuur, doet eenzelfde constructie dienst als lovergang voor klimrozen. De tuin werd na 1994 deels 'hertaald' naar ontwerp van landschapsarchitect Jacques van Scherpenzeel-Thim.

In de bomengordel komen beshulst (Ilex aquifolium 'Pyramidalis'), fijnspar (Picea abies), gewone taxus (Taxus baccata), grove den (Pinus sylvestris), gewone hazelaar (Corylus avellana), Oosterse levensboom (Thuja orientalis) voor en als voortzetting in het landschap vier okkernoten (Juglans regia) op rij (190, 213, 228 en 255 cm stamomtrek, gemeten op 150 cm hoogte).


Bron     : DE MAEGD C. & VAN DEN BOSSCHE H. 2003: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 1: Gingelom, Halen, Herk-de-Stad, Nieuwerkerken, Sint-Truiden, Brussel, Agentschap RO-Vlaanderen. Onroerend Erfgoed.
Auteurs :  De Maegd, Christiane, van den Bossche, Herman
Datum  : 2003

Bron: Bevat overheidsinformatie, verkregen onder de modellicentie voor gratis hergebruik Vlaanderen v1.0. URI:
Agentschap Onroerend Erfgoed 2019: Siertuin van de Bogaardenhoeve [online] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/303376 Geraadpleegd op 12-11-2019

 

ONTDEKKING VAN DE DAG

Een korte geschiedenis van Sint-Truiden

Een korte geschiedenis van Sint-Truiden

Trudo

Er zijn weinig steden waarvan het ontstaan en de vroege ontwikkeling zo goed kan gevolgd worden als Sint-Truiden. De naam zelf verraadt de oorsprong. Sint-Truiden dat is Trudo , de Frankische edelman die rond 650 een kerk en klooster bouwde op een kleine verhevenheid naar het noorden toe, waar de Cicindria  aan de linkerzijde door een breed dal vloeide. De kleine gemeenschap werd een welvarende abdij die tot het einde van de achttiende eeuw wel en wee van de stad zou meemaken.

Rond de abdij is al snel een nederzetting gegroeid, maar een echte stroomversnelling kwam er in de elfde eeuw. De bedevaarten naar het graf van Sint-Trudo brachten niet alleen rijkdom voor de abdij maar ook welvaart voor de velen die buiten de landbouw werk zochten.

In die periode bouwde abt Adelardus  zijn grote abdijkerk. De toren en de overblijfselen van de crypte geven nog een beeld van de honderd meter lange kerk. De abdijgebouwen blijven getuigen van de kracht en de uitstraling van Trudo's stichting. Adelardus (ver)bouwde de Onze-Lieve-Vrouwekerk en bouwde ook de Sint-Gangulfuskerk . Onder dezelfde abt - de abt was medeheer naast de bisschop van Metz  - werd Sint-Truiden omgord met een aarden wal, een houten palissade en versterkte toegangspoorten. Terecht omschrijven officiële documenten uit die tijd Sint-Truiden als oppidum, versterkte stad. De nederzetting bij de abdij was een stad geworden.

Omwalling

In 1129 werd de eerste omwalling vervangen door een stenen vestingsmuur, die werd uitgebouwd tot een indrukwekkende gordel van poorten en torens. Na de ontmanteling in 1675 en de afbraak van de overblijvende muren bleef het tracé bewaard in het stadspark en de vesten. Van de Brustempoort bleef een nog omvangrijk ondergronds gedeelte bewaard.

De groei en bloei van de middeleeuwse stad werd sterk in de hand gewerkt door de lakennijverheid en de verre handel. Sint-Truidense handelaars trokken naar Engeland, naar de jaarmarkten van Champagne, naar talrijke steden in het Duitse rijk. De Grote Markt  blijft de belangrijkste getuige van de plaatselijke handel : vanuit het kerkplein van de abdij werd een steeds grotere ruimte voorbehouden voor de talrijke marktactiviteiten. Middenin, op de scheidingslijn van het district van de abt en dat van de prins-bisschop (sinds 1227 was dat de prins-bisschop van Luik), werd een hal gebouwd. Later, in de achttiende eeuw, werd over de hal en rond de hallentoren het stadhuis gebouwd. Met de abdijtoren en met de Onze-Lieve-Vrouwekerk  werd dat het uithangbord van de stad.

Dertien stielen

De economische en sociale activiteiten in de stad werden georganiseerd in dertien ambachten. Binnen het land van Luik bevochten zij mee de deelname van de steden in het staatsbestuur en in eigen stad verwierven ze de democratische controle over het stedelijk bestuur. Als symbool daarvan werd bij de hal een perron opgericht bekroond met een vergulde adelaar.

Na de vijftiende eeuw trad er een stilstand op die voortduurde tot in de 19de eeuw. Wel werd er vooral in de achttiende eeuw werk gemaakt van de verfraaiing van kloostergebouwen en burgerhuizen.

Fruitteelt

Na 1830 werden de leegstaande kloostergebouwen de nieuwe huisvesting van congregaties, die van Sint-Truiden een uitgesproken onderwijs- en verzorgingscentrum maakten. Blijvend was de marktfunctie in een uitermate vruchtbare landbouwstreek. De fruitteelt vanaf het einde van de negentiende eeuw zou daaraan heel eigen kenmerken geven.

Het is opvallend dat de eerste nieuwe straten en wijken er pas kwamen bij het begin van de 20ste eeuw. Maar vanaf dan veranderde er steeds meer en in steeds snellere mate. Zelfs de uit de middeleeuwen stammende gemeentegrenzen werden doorbroken. Daardoor kwamen gemeenten met een eigen eeuwenoude geschiedenis bij mekaar terecht. In Zepperen  ging de jonge Trudo zijn bisschop opzoeken. In Brustem  bouwden de graven van Loon  een burcht tegen Sint-Truiden. Duras  herinnert aan de plaatselijke graven die zich vaak mengden in de conflicten rond abdij en stad.

Een middeleeuwse stad en veertien historische gemeenten vormen nu een prachtige staalkaart van oude tradities én moderne activiteiten in het vruchtbare land van Haspengouw.

Bron: wikivoyage