Park van het kasteel van Schoor

Landgoed van circa 4 ha met park in landschappelijke stijl met pittoresk karakter uit de tweede helft van de 19de eeuw, geënt op een oudere situatie met 'Engelse' tuin en lustgrond; parkbos en uitgestrekte moestuin; kasteel en aanhorigheden uit het laatste kwart van de 18de eeuw, de 19de en het begin van de 20ste eeuw; van het domein afgesplitste kasteelhoeve.

Het goed ligt ten noordwesten van de dorpskern, ten zuiden van de Romeinsesteenweg, ten oosten van de Walenweg en in een nog gaaf landschap tussen boomgaarden, op de westflank van de vallei van de Dorps- en de Molenbeek, plaatselijk uitgesneden door een bijbeek die in het westen van het domein ontspringt.

'Vivre entre cour et jardin'

De Ferrariskaart (1771-1775) toont over de Halle­weg een gesloten hoeve met omhaagde boomgaarden. Op het Primitief kadaster (1825) zijn bij het kasteel (perceel nr. 228) een tuin (nr. 227) genoteerd, een 'Engelse' tuin (nr. 226), een moestuin (nr. 225), de omgrachte hoeve met tuin (nr. 221 tot 224), de gracht (nr. 229). Naast de wei- en bouwlanden en de boomgaarden (perceel nr. 216, 217, 219, 220, 232, 230, 59) aan beide zijden van de straat, lag er ten noorden een rechte dreef (nr. 60) geflankeerd door een bosje (nr. 61), beide als lustgrond genoteerd, die de aanwezigheid van het kasteel ­ accentueerde. De legger kent als eigenaar André Vanmuysen, senator en burgemeester van Tongeren. Naar verluidt was hij dat al van rond 1780. Schoor was ongetwijfeld zijn 'maison de plaisance' waar men voornamelijk van de jacht en van het buitenleven genoot. Men woonde er 'entre cour et jardin', zag achteraan uit op een strakke siertuin die uitliep in een 'Engelse' aanleg en vooraan op een vroeg-landschappelijke tuin aan de overkant van de straat. Als men de brede gracht achter de boerderij als een restant van een oude opperhofsituatie mag lezen (of is het slechts een omgrachte moestuin ?), dan vervangt het buitenhuis mogelijk een achter het neerhof gelegen ouder kasteel.

Het kasteel en de overtuin

In 1864 werd het Schoor eigendom van Emile de Lexhy, grootgrondbezitter, advocaat en volksvertegenwoordiger uit Luik en zijn echtgenote Maria Rigo. Hoe het domein er toen uitzag toont de eerste uitgave van 1877 van de Dépot-kaart (opname van 1871). Een aftakking van de Romeinse steenweg naar het dorp (de Halleweg) snijdt het park doormidden, zodat het kasteel, met zijn aanhorigheden en boerderij ten westen ligt en er tussen de Halleweg en de spoorlijn van Sint-Truiden naar Landen een overtuin ontstaat. Op de kruising van beide bestaat een station. De overtuin is een park in landschappelijke stijl, met een kronkelende rondweg met uitstulpingen rond boom- en struikmassieven. Ook ten westen, aansluitend bij het kasteel dat toen ook grondig werd herzien, ligt een parkje, overgaand in lustbos, bij de hoeve ten zuiden een U-vormige gracht en ten westen een ruime ommuurde moestuin.

Op de tweede uitgave van 1897 (terreinopname 1885) beslaat de overtuin de hele zuidelijke driehoek gevormd door de spoorlijn en de Halleweg. Het park is verrijkt met een nieuwe vijver, gecreëerd door opstuwing van de beek. Er verdween ook een boerderij, klassiek bij dergelijke enclosure-operaties. De kadastrale mutatieschets van 1889 meet deze vijver op, evenals drie ronde paviljoenen: één dat nog ­bestaat in het parkje bij het kasteel, en twee andere in de overtuin, één bij de spoorweg en één ten noorden. Op de stafkaart van 1949, die revisies op het terrein van 1933 en 1949 weergeeft (zie figuur bij het kasteel Peten in Velm), zijn de hoogdagen duidelijk voorbij, het overpark is opnieuw gereduceerd tot de noordelijke helft van de driehoek, de vorm van de vijver is vereenvoudigd en in de zuidelijke punt werd een nieuw huis gebouwd. Het kasteel en de hoeve vertonen hun huidige configuratie en een wandelpad doorkruist het lustbos. Na de dood van Emile de Lexhy hertrouwde Marie Rigo met haar rentmeester en later Velms burgemeester Gilles Cajot en zij vererfde een deel van het Schoor aan haar broer Alexis Rigo. In 1902 verwierf diens vriendin, de Brusselse Jeanne Gijzelinck, ook madame Parijs genoemd (1849-1927), het hele domein.

De mutaties op het kadaster geven opeenvolgende uitbreidingen van de kasteelaanhorigheden tot de huidige gesloten U-vormige opstelling, maar ook transformaties die men mag interpreteren in functie van de verlandschappelijking met riant karakter van het oostelijk deel van het park vóór 1889, over de weg. Het overpark bezat twee nu verdwenen paviljoenen, één achthoekig bij de spoorweg en een rond in de noordoostelijke hoek. De literatuur legt het initiatief voor de aanleg van deze overtuin bij mevrouw Vanmuysen, nadat ze in 1860 weduwe werd en verhaalt van grootse feesten in het park, jachtpartijen, koninklijk bezoek en gezang in de tuinpaviljoens.

Prentkaarten en gepubliceerde foto's uit 1912 documenteren het park. Volwassen bomen en struiken zijn zichtbaar en op het eiland in de vijver, bereikbaar via een brug van boomtakken, ligt een eveneens rustiek rond paviljoen onder strodak bij een populier. De tweede foto brengt een brug met leuning in boomtakimitatie in beeld, die, gesteund door begroeide rotsen een wandelpad overbrugt in een zone met gevariëerde beplanting. Op een oudere houtskooltekening ziet men niet enkel het kasteel en het ereplein met de symmetrische koetshuizen, maar ook de ingang van het overpark met een hekje in empirestijl tussen nog lage struiken, hoge bomen in de rand en op de voorgrond een bloemen­corbeille.

In 1931 zijn de hoogdagen als kasteeldomein definitief voorbij. De kasteelboerderij werd afzonderlijk verkocht. De paters Jozefieten werden eigenaars van het kasteel van Schoor en breidden de gebouwen uit, ondermeer in 1946 met een kapel. Een postkaart uit het westen en een luchtfoto uit het zuidoosten documenteren over de toestand vóór en na. Het zicht op de parkgevel toont het grasveld met bomenrand en links de aanzet van het nog bestaand rustiek paviljoentje dat op de luchtfoto volledig verschijnt. Verder krijgt men de nog bestaande configuratie van de gebouwen in beeld, de bomen op het grasveld, de aanleg van het ereplein en ziet men serres in een tweede ommuurd moestuintje tussen het bijgebouw en de grote boomgaard ten noorden.

In 1962 werd het domein opnieuw verkocht en van dan af is het privéschool en talencentrum. Het overpark ging als lustgrond teloor.

De huidige toestand

Het kasteel ligt aan de straat, voorafgegaan door het rechthoekig ereplein met dienstvleugels aan twee zijden en het ingangshek op de vierde. De gebouwen, hoewel uit meerdere perioden tot stand gekomen, bleven trouw aan de classicistische stijl van het oude huis. Het kasteel zelf, voorheen bepleisterd en witgeschilderd, is nu een imposant gebouw van zeven ­traveeën en drie bouwlagen met steekboogvormig omlijste vensters, rondboogdeur en een leien mansardeschilddak met nogal magere dakkapellen. De parkgevel werd op de begane grond uitgebreid.

De erekoer met een centrale, gekasseide weg naar het brede kasteelperron heeft twee grote, rechthoekige graskarpetten aan weerszij ervan en ligt verder in fijn maasgrind. Het perron wordt geflankeerd door twee liggende leeuwen van gietijzer. Het zwart geschilderd hekwerk van smeedijzer uit de tweede helft van de 19de eeuw bakent het ereplein aan de straat af en is gevat tussen vierkante hekpijlers met basis, schacht met ingediepte voegen, geprofileerde deksteen en bekronende siervaas, alles van blauwe hardsteen, uit de tweede helft van de 19de eeuw. Het heeft vierkante stijlen, een middenstijl met verguld vuurpotje, dubbele onder-, tussen-, en bovenregels met klimmend beloop, via krulwerk verbonden met de hogere middenstijl. Ringen verbinden de spijlen en regels en bovenaan zijn de verstrengelde initialen E D L (Emile de Lexhy, eigenaar sedert 1864) ingeschreven in een ovaal medaillon. Het vast hek rust op een lage plint van deels gecementeerd baksteenmetselwerk met deksteen van blauwe hardsteen. Ook hier zijn er ringen tussen de dubbele onder- en bovenregels en de spijlen hebben lanspunten.

Het park en aansluitend parkbos strekt zich uit ten westen, aan de voet van het kasteel, en werd in 1889 gekadastreerd en opgemeten. Ruim, oplopend ovaal grasveld in de as van de gevel, met een brede rondweg parallel met een bomengordel, die geleidelijk overgaat in een parkbos. Ten noorden liggen de kleine, niet omhaagde hoogstamboomgaard, enkele tuinsieraden en een paviljoen, ten zuiden de moestuin.

Het kwaliteitsvol hek van nu geroest smeed- en gietijzer sluit als 'barrier' ten noordwesten de boomgaard af en maakt visueel deel uit van het park. Gietijzeren kolommen met glad voetstuk en basis en gecanneleerde schacht; bekroning verdwenen. Vierkante stijlen met voorheen vergulde sierpotjes ter bekroning, onder-, dubbele-, tussen- en bovenregels. Gepunte onderspijltjes en spijlen met lanspunten, voorheen verguld.

Twee gietijzeren zuilen met gecanneleerde schacht, afkomstig van de gesloopte oranjerie, worden als stijlen hergebruikt voor een pergola nu in aanbouw, ten noorden. Ook aan de noordkant van het ovale gazon ligt de van de iconografie bekende ronde hut in rustieke stijl, daterend van vóór 1889 (een gevelsteen draagt het jaartal 1946), decoratief ingeplant tussen enkele rotsblokken en coniferen en gelegen op een lichte verhevenheid. Het is een vakwerkconstructie van leem in rotsimitatie tussen knoestige boomstammen en takken, onder zeszijdig pannendak bekroond met een voorheen open lantaarn met zinken pagodedakje en een knoestige tak als centrale makelaar uitstekend in de top. Mijtervormige kozijndeuren en ruitvormige vensteropeningen. Een in verval geraakt pareltje van de rustieke stijl die einde 19de eeuw in de mode was. Het paviljoen op het eiland in de overtuin was allicht identiek. Op een sokkel in de bloementuin in de oostelijke hoek staat een kleine Amor in barokstijl, van gewapende kunststeen.

Aan de overzijde van het grasveld en aanleunend tegen de muur van de moestuin, werd in de 19de eeuw een rechthoekig tuinhuis gebouwd van baksteen met ritmerende muurlisenen, vierkante vensters en pannen zadeldak. De moestuin, niet langer in gebruik, ligt ten zuidwesten van het kasteel, tussen hoge fruitmuren, deels op het Primitief perceel, deels uitgebreid vóór 1889 op voormalige lustgrond. Houten spijlenpoortje en een arduinen trap tussen bakstenen muren, als toegang ten noordoosten, en ouder ingangshek in de westelijke muur. Geroest, eenvoudig moestuinhek met vierkante stijlen, onder-, dubbele tussen- en ­ bovenregels, onderspijltjes en spijlen met verdwenen bekroning, alles van smeedijzer. Oost-west geëxposeerde, naar het zuiden in drie terrassen afhellende tuin met trapezoïdale vorm, tussen hoge bakstenen fruitmuren, nu buiten gebruik en in volledig verval. Zeer hoge muur op de noordkant, ten dele als keermuur van het park, afgewerkt met overkragende rollaag van bakstenen, met op het zuiden resten van ­ eiken spalierhout voor leifruit. Muurvegetatie van ondermeer bitterzoet en eikvaren. Aanleunend witloofhok (?) van baksteen onder kwartrond gebogen golfplaten van metaal. Koude bakken van metselwerk afgedekt met geprofileerde hardsteen, aan de voet van het hoogste terras, over de halve lengte, in slechte staat. Deels ingegraven rechthoekig bak­stenen gebouwtje (champignonhuis ?) onder licht gebogen golfplatendak (metaal), ten oosten. Westelijke muur verlaagd en hersteld. De muur op de zuidergrens is in ruïne. Enkele resterende hazelaars en een rij knotlinden op rij parallel aan de westelijke muur. Functieverschuiving naar tennisveld is gepland.

Ten oosten, over de Halleweg, ligt het totaal verwaarloosd overpark waarvan alleen de bijbeek en een verlande vijver nog duidelijk zichtbaar overblijven.

Bomen (Het cijfer tussen haakjes geeft de stamomrek gemeten op 150 cm hoogte.)

In de bomenrand, buxus (Buxus sempervirens subsp. sempervirens) en twee grootbladige linden (Tilia platyphyllos) en gewone taxus (Taxus baccata) in cultivars. Verder gewone beuk (Fagus sylvatica) (356cm), bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') (300, 380 en één 179cm, kopent, weggeconcureerd door een bruine beuk) (477cm, voetent), varenbeuk (Fagus sylvatica 'Heterophylla') (mooi exemplaar, voet­ent 314cm, zeer evenwichtige kruin 24 m, takvrije stam van circa 8 m), tulpenboom (Liriodendron tulipifera) (350cm), gewone plataan (Platanus x hispanica)) (297cm), zomereik (Quercus robur) (265, 335cm), Amerikaanse eik (Quercus rubra) (270cm), ruwe iep (Ulmus glabra) (V-vormig, 152 en 108cm). In het grasveld, bruine beuk, treurbeuk, varenbeuk, monumentale Weymouthden (Pinus strobus) (302cm), samen met een Ierse taxus met geel blad (Taxus baccata 'Fastigiata Aurea'), een Cali­for­nische schijncipres en een magnolia (Magnolia x ­soulangeana) als begeleiding van het tuinpaviljoen. Ten westen van de moestuin, een rij geknotte linden (Tilia spec.). Aansluitend parkbos van voornamelijk essenhakhout met ook zoete kers (Prunus avium), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), gewone haagbeuk (Carpinus betulus), gladde iep (Ulmus minor), zwarte els (Alnus glutinosa), witte paardekastanje (Aesculus hippocastanum), tamme kastanje (Castanea sativa).


Bron     : DE MAEGD C. & VAN DEN BOSSCHE H. 2003: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 1: Gingelom, Halen, Herk-de-Stad, Nieuwerkerken, Sint-Truiden, Brussel, Agentschap RO-Vlaanderen. Onroerend Erfgoed.
Auteurs :  De Maegd, Christiane, van den Bossche, Herman
Datum  : 2003

Bron: Bevat overheidsinformatie, verkregen onder de modellicentie voor gratis hergebruik Vlaanderen v1.0. URI:
Agentschap Onroerend Erfgoed 2019: Park van het kasteel van Schoor [online] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/303504 Geraadpleegd op 12-11-2019

 

ONTDEKKING VAN DE DAG

Meester Pruim en het schoolhuis

Het modelgebouw voor een lagere school in Aalst-bij-Sint-Truiden

In Aalst-bij-Sint-Truiden hadden ze meer dan honderd jaar geleden een kei van een schoolmeester. Een boerenzoon, geboren in 1866 en getrouwd met een rijke boerendochter Julia. Steven Prenau – in Aalst zeggen ze ‘Prenoe’ – werd bekend als opvoedkundige, schrijver en dichter. Rond 1900 kwam hij in anti-kerkelijk en activistisch vaarwater terecht.

Prenau’s bekroonde taalverhandeling tégen dialectinvloeden is in 1903 zelfs door de Vlaamse Academie uitgegeven. De onafhankelijke Steven had het niet begrepen op de klerikale maatschappij van toen. Hij werd een vrijzinnig taalflamingant, liberaal-socialist en stichter van het Sint-Truidense Willemsfonds in 1907. Prenau startte de Sint-Truidense liberale kranten ‘De Vrije Burger’ en ‘De Truienaar’. Hij had goede contacten met de Tongerse socialisten en met Kamiel Huysmans uit Bilzen. Zijn realistische novelle ‘Schele Jakke’ ging over een voddenraperszoon van het Zwart Water aan de Sint-Truidense stadsrand. Jakke was korte tijd varkenshoeder in een grote dorpshoeve. Hierin bewees de Haspengouwer Prenau in 1893 zijn bewondering voor het Franse voorbeeld Zola.

Door Prenaus toedoen liet de kleine landbouwgemeente Aalst in 1905 een juweeltje van een school bouwen langs de Borgwormsesteenweg. De hoofdonderwijzer woonde nu in een waar herenhuis met daarnaast een modelschool in twee aparte klassenvleugels. Academieleraar Fernand Moers van Sint-Truiden was de architect ervan. Echtgenote Julia stierf half november 1904 en in augustus daarop hertrouwde Prenau met zijn 25-jarige schoonzus en hulponderwijzeres Jacqueline Mélot, een Truiense handelaarsdochter.

Stevens boerensocialisme en ijver voor het staatsonderwijs kregen in Aalst en in Sint-Truiden geen applaus. Op een chique lunch bij de Provinciale Tentoonstelling in Sint-Truiden in 1907 had hij gedurfd om ongevraagd te speechen namens de Limburgse pers. ‘De Stem van Haspengouw’ – opvolger van de katholieke ‘Tram’ – sneerde: ‘Als niet komt tot iet, dan kent iet zijn eigen niet. Den hooghans die er kwam door boer en priester, versmaadt hen nu hoogmoedig’. Dat was een verwijzing naar de priester die boerenzoon Prenau hielp studeren en zijn diploma halen voor de Centrale examenjury. Zelf koos Prenau voor zijn literatuur de schuilnaam Steven ‘Boersen’, maar de strijdend katholieke kranten in Sint-Truiden hadden het over ‘Meester Pruim en Boer Peten’. Dat laatste verwees naar de liberale Velmse voorman. Andere koosnaampjes in de anti-pers: ‘opsteller van het modderblad De Truienaar’, ‘goddeloos schooldwergje’ of ‘officieelen schoolvos’. Prenau nam ontslag in 1910 en Davidsfondser Theo Strauven werd hoofdonderwijzer tot ‘groot geluk’ van de brave kranten. Stevens eega eiste als hulponderwijzeres de helft van het prachtige schoolhuis op, maar het vredegerecht in Sint-Truiden gaf het gemeentebestuur in 1911 gelijk. Prenau moest verhuizen. Hij werd leraar Nederlands in de Luikse Stedelijke Normaalschool. In 1917 trok hij tijdens de Duitse bezetting naar Elsene, als afdelingshoofd van een ministerie. Uit onvrede met de Belgische koers van de Werkliedenpartij was hij immers Vlaamsnationalist geworden. Hij stierf in Bilzen in 1929, na zijn activistisch avontuur in de Eerste Wereldoorlog als lid van de Raad van Vlaanderen, na zijn vlucht naar Nederland en zijn veroordeling in 1920 door het Assisenhof. 


Bijdragen o.a. in Dicht- en Kunsthalle, De Nationale School, Vlaamsch en Vrij, Tijdschrift van het Willemsfonds, De Tijdspiegel van ’s Gravenhage, De Jonge Gids van Amsterdam, Vragen van den Tijd, Het Nieuwe Schoolblad, De Opvoeding en Verbroedering. Gedichten in Limburgsch Jaarboek, dl. 3, 1895-1896, p. 118-120; Schele Jakke, novelle 1893 in Limburgsch jaarboek, dl. 4, 1895-1896, p. 58-64; Gedichten, Antwerpen: Opdebeek, 1902, met o.a. lied De boer van Haspengouw 1898; De Steenen Winning, in Vlaamsche Gazet, 27.03.1913; Fris de Scheper, in Vlaamsche Gazet, 03.04.1913; mede-uitgever namens Jong Vlaanderen van brochure Claudius SEVERUS, Waarom? Daarom!, Borgerhout: H. Weeremans, lente 1918.
Als aparte publicaties verschenen Geschiedkundige en beschrijvende schets van Zout-Leeuw, de stad en de kerk, in De Vlaamse School, 1901; Verhandeling over het Nut van de Zuivere Uitspraak der Nederlandsche taal, Koninklijke Vlaamsche Academie, 1902; Zuur en Zoet over Zuiver Nederlandsch, Gent: Samenwerkende Volksdrukkerij, 1904, Le perfectionnement à l’école primaire d’instituteur à l’inspecteur, Gent: I. Vanderpoorten, 1904.

Steven Prenau kreeg een graf in zijn geboortedorp Aalst en een plaatsje in de encyclopedie van de Vlaamse beweging. Het is wachten op een Sint-Truidense cultuurvereniging die deze taalstrijder zal eren met een gedenkplaat op zijn schoolhuis in Aalst. 


Lodewijk OPDEBEEK, in Vlaamsch en Vrij, 5, nr. 15, 18.04.1897; ’t Daghet in den Oosten, 1904, p. 129, recensie; Een blauwe vos en papenvreter, in De Gazette van Sint-Truiden, 06.03.1909; BELLEFROID, p. 79-83 en 106-107; JORISSEN, in Oostland, nrs. 42-43, juli 1962, p. 55-57; Mieke SERTYN, Het socialistisch aktivisme tijdens de eerste wereldoorlog, in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 7, 1976, p. 190 en passim; DUSAR, p. 30, 32-33 en 35; Guido WULMS, Steven-Lambert Prenau (1866-1929), in Appel, 4, nr. 3, oktober 1979, p. 6-14; Daniël VANACKER, Het aktivistisch avontuur, Gent: Stichting Mens en Kultuur, 1991, p. 192 en 214; Bart DE NIL, “Als een sterke eik ter midden der dorre heide”. Steven Prenau alias Steven Boeren (1866-1929). Facetten van een Limburgse socialist, in Brood en rozen, 1999, nr. 3, p. 101-109; Guido WULMS, in ST19DE, p. 129-131; Hendrik M. MOMMAERTS en Luc VANDEWEYER, in NEVLAB, p. 2507; Willem DRIESEN, Meester Pruim en het schoolhuis, (Zomaar op straat, 6), in De Stadsgazet, juni 2001, p. 27.