Kasteeldomein Duras

Uitzonderlijk landgoed van Europees formaat omwille van zijn ontstaan, conceptuele evolutie en bestanddelen. Uitgestrekt domein van circa 134 ha met kasteelpark in landschappelijke stijl met riant karakter, vijver met eilandje en paviljoen, belangrijke moestuin, watermolen (op Gorsem), weilanden, hoogstamboomgaarden, bomen­groepen, bomengordel en bossen, verbonden door dreven, wegen en paden. Aanvankelijk, voor de Nederlanden vooruitstrevende ferme ornée met villa rustica naar Palladiaans model, in 1789 ontworpen door architect Ghislain Joseph Henry (1754-1820) en in 1791 gebouwd op een castrale motte met uitkijk op het met bomengroe­pen verfraaid agrarisch landschap. Evolutie, toen het Ferme ornée-concept voorbij gestreefd was, naar park in vroeg-landschappelijke stijl, aangelegd circa 1821 naar ontwerp van architect François Verly (1760-1822) met een moestuin op advies van André Donkelaar. Gaandeweg verschuiving van landbouw naar bosbouw. Na enclosureoperaties in de tweede helft van de 19de eeuw werd het park uitgebreid met pittoreske scenes. Ook belangrijk hekwerk uit de 19de eeuw.

Van castrale motte tot 'ferme ornée'

Het kasteelpark, van zuid naar noord bevloeid door de Molenbeek en begrensd door Runkelendorp ten noorden en Gorsemdorp ten oosten, de Duraslaan ten zuiden en de Herestraat ten westen, is onderdeel van een domein met uitgestrekte landerijen en bossen. Het heeft een boeiende geschiedenis die, voor het park alleen al, de evolutie van smaken en stijlen tijdens de 19de eeuw voorbeeldig illustreert.

Figuratieve kaarten en historische beschrijvingen, geven een idee van de belangrijkheid van de feodale site, zetel van de graven van Loon, later graven van Duras. De Ferrariskaart (1770-1776) toont nog de ancién régime-toestand met castrale site: een dubbele ringgracht met niet axiaal neerhof en opperhof en ten zuiden, als deel van het ringgrachtensysteem, een individueel omgracht vierkant tuinencomplex voor nut en sier. Het geheel was gelegen temidden van uitgestrekte boomgaarden. In opstand was het een indrukwekkend kasteel met hoge torenbedakingen.

Deze burcht werd gesloopt voor een villa rustica naar Palladiaans model, in 1791 in opbouw, als onderdeel van een echte ferme ornée. De literatuur definieert die als 'a georgical blend of beauty and profit'. In de geest van het heersend classicisme zocht men via Palladio's ideeën over de villa en met Vergilius als voorbeeld, landschappelijk schoon te combineren met economisch nut. Zo zijn hier de landgebouwen opgevat als galerijen, aansluitend op de architectuur van de villa. Opdrachtgever hiervoor was Jean Joseph Philippe (1746-1803), sedert 1760 graaf van der Noot, kleinzoon van de laatste afstammelinge van de graven van Duras, Anne Antoinette d'Oyenbrugge die in de Brusselse familie van der Noot introuwde. Ontwerper was Ghislain Joseph Henry (1754-1820), die het 'Engels Park' in Alden Biesen tekende in 1786-87 voor landcommandeur Frans von Reisach en die voor Napoleon het Groothof in Laken, nu het koninklijk kasteel, zou herstellen. Zij realiseerden in Duras een vooruitstrevend en in België uniek concept van Europees formaat. Goetghebuer (1827) publiceerde gravures van het gevelontwerp van de villa rustica en van de plattegrond met aanduiding van de functies.

Philippe de Corswarem (1759-1839) maakte begin 19de eeuw twee tekeningen van Duras. Die uit het zuidwesten toont de villa rustica – het kasteel zonder eretrap geflankeerd door twee dienstvleugels – in een strakke classicistische ordonnantie gelegen aan de drie zijden van de rechthoekige binnenkoer. De tweede tekening geeft een beeld van de achterzijde van het kasteel, uitkijkend op een met palen gemarkeerd rechthoekig plein. Links ligt er, aansluitend op de korte gevel van de zuidoostelijke vleugel, een hoge gemetselde muur met inrijpoort (vermoedelijk naar een moestuin) tussen poortpijlers met bolbekroning. Rechts is een dubbel dienstgebouw te zien met aanhorigheid en hek achter de noordwestelijke vleugel.

Het park

De overgang van ferme ornée naar kasteelpark in vroeg-landschappelijke stijl gebeurde rond 1820 door François Verly, die ook werkzaam was in Beloeil. Hij legde een park aan ten noordoosten van het kasteel en het voorplein werd een volwaardige erekoer met monumentaal hek, bereikbaar langs een lange dreef met inrijhek aan de Galgestraat. Opdracht­gevers voor deze wijzigingen waren Louise van der Noot (1785-1864), enige erfgename van de bouwheer, en Charles Ferdinand d'Oultremont (1789-1852). Die huwde ze in 1814 na de dood van haar eerste echtgenoot Louis, prins de Ligne (1766-1813). Hij was de zoon van Charles Joseph, auteur van Coup d'oeil sur Beloeil (1781), een puntig relaas met beschrijving van het park van Beloeil en persoonlijke commentaar op de tuinen van zijn tijd. Haar tweede echtgenoot was zoals zijzelf, verbonden aan het hof der Oranjes in Brussel. Ook voordien hoorden ze tot de top van de adel die het hof van de machthebbers frekwenteerde. Zo telde men de graaf en gravin d'Oultremont en hun familie bij de genodigden tot het bal dat de Engelse ambassadeur inrichtte om Napoleon op de vooravond van de slag van Waterloo te misleiden. Tot Louise van der Noots erfgoed behoorde ook het kasteel van Meldert bij Hoegaarden, waar Charles Ferdinand d'Oultre­mont in 1845 een nieuw kasteel in neogotische stijl liet bouwen naar ontwerp van architect Henri Vivroux uit Hoei. Die beëindigde zijn opdracht voortijdig, waardoor de bouwheer zelf zijn taak overnam.

De prenten van A. Vasse, naar alle waarschijnlijkheid in opdracht van de bouwheren gemaakt, – ook hun domein in Meldert lieten ze door hem in beeld brengen – tonen deze fase van het park van Duras. De landschappelijke aanleg roept een romantische sfeer op, die versterkt wordt door de zwanen bij het ­ eilandje met treurwilg, het paviljoentje met neogotische vensters, de hoge, Italiaanse populieren, de naaldbomen, het door een hek beschermd en beboomd heuveltje in de weide aan de overkant van de vijver, de boogbrug, de kunstmatige rotspartij als aanzet van de waterpartij aan de rand van het lustbos en tenslotte de rotscascade bij de watermolen die ook een neogotische decoratie in de gevel heeft.

De verdwijning van de Dorpsstraat en de Driesweg en hun bebouwing, zichtbaar op de Primitieve kadasterkaart en de kadastrale opmetingsschetsen van 1858 tot 1865, en de samenvoeging tot één groot parkperceel, ten noorden van de oprijlaan, in 1871 gekadastreerd, zijn te interpreteren als een enclosure-operatie ter vergroting van het park aan de zuid- en zuidwestzijde. Terzelfdertijd verzekert de opruiming van dorpsbebouwing ook ruimtelijk de sociale distantie die tussen kasteel- en dorpsbewoners heerste. Een gebruikswijziging van meerdere kleine percelen bouwland in de kadastrale legger van 1844 naar één groot perceel boomgaard is er eveneens het gevolg van. In 1879 gebeurde een gelijkaardige inlijving aan de Gorsemdorpstraat, waar de haakse straatjes, onder meer de Molenstraat, en hun bebouwing verdwenen. De meer zuidwaartse verlegging van de oude landweg van Duras naar Gorsem gebeurde in dezelfde optiek. De kaart van Bonniver (1825) en de verzamelkaart van het kadaster (1824) geven nog de bebouwing aan de Dorpstraat.

De Dépot-kaart (opname 1871, uitgave 1877) toont de nieuwe toestand van het domein, zoals het ook grotendeels is bewaard, inclusief de tien toegangen (enkele zonder hek). Wel valt de gedeeltelijke dichtgroeiing van de noord-zuid-zichtas te noteren en de verdwijning in 1893 van het Uilenkotbos als perceel (nr. 119).

Verly herzag eveneens de decoratie van het kasteel, dat later nog wijzigingen onderging, ondermeer aan de dakpartij Zo wordt in 1878 ook een uitbreiding ten zuidoosten gekadastreerd, het terras met trappartij tegen de achtergevel in 1879 en het herstel in 1907 na brandschade van 1902. In 1945 volgde nog bomschade. Een postkaart uit het einde van de 19de eeuw, uitgegeven door Nels (Brussel) toont het kasteel met een mansardedak, luiken en stucversiering, en bloemperken op het voorplein, volledig conform de smaak van de tijd. Een foto van vòòr 1959, nog voor de restauratie, toont het zonder koepel en met drie hoog uitstekende torendaken. Het landhuis van 1791 was grondig veranderd in een kasteel met Viollet-le-Duc-allures. Voor de restauratie van 1960-1962, onder leiding van architect Francis Bonaert opteerde men voor een terugkeer naar de eerste toestand, die van de villa rustica naar Palladiaans model.

De toegangen

De toegangen tot het kasteeldomein zijn naar datering en belangrijkheid gedifferentieerd in vormgeving en materiaalgebruik.

De huidige hoofdtoegang tot het landgoed ligt op een vijfsprong van dreven: twee armen van de Duraslaan, twee van Park van Duras, en de met Italiaanse Populieren (Populus nigra 'Italica') afgelijnde Kasteellaan (voorheen Kisseleerstraat) aangezet aan de Steenweg van Sint-Truiden naar Tienen. De hoofdingang is aangelegd als een ovaal plein, rondom beplant met grootbladige linde (Tilia platyphyllos), afgebakend met kettingen tussen vier maal negen hardstenen kettingpalen, later geassembleerd met een zwart geschilderd, mogelijk gerecupereerd smeedijzeren hek van eenvoudige spijltjes met platte, gerivetteerde ringen tussen het regelwerk (serie­productie). Deze aanleg gaat terug tot 1846 (vermoedelijk vóór 1876, jaar waarin het kadaster het terras opmeet).

De oprijlaan, Park van Duras genaamd, dateert van kort na de bouwperiode van het kasteel. Ze vertrekt vanaf de Galgenstraat als een rechte, deels gekasseide bosdreef en wordt pas vanaf de vijfsprong de huidige oprijlaan, tussen gewone Platanen, naar het ereplein bij het kasteel. De eerste helft is nu in onbruik geraakt. Het classicistisch ingangshek aan de Galgestraat tussen vier hoge, identieke vierkante hekpijlers van Gobertangesteen met sokkel en kapiteel en gesteelde bolbekroning van blauwe hardsteen dateert uit 1807. Het zwart geschilderd smeedijzeren spijlenhek heeft een dubbele onder-, midden- en bovenregel verbonden door geklonken ringen, de vaste delen op een plint van Gobertangesteen die afgedekt is met blauwe hardsteen. De spijlen zijn afwisselend met pijlpunt of met naald.

De toegang tot het ereplein gebeurt via een dubbelbogige brug uit het einde van de 18de eeuw, over de ringgracht. De aansluitende keermuur uit dezelfde periode, dient als plint voor een fraai, monumentaal zwartgeschilderd smeedijzeren hek in empirestijl, uit het begin van de 19de eeuw en heeft een centrale hoofdpoort en twee haaks ingeplante zijpoorten. Het beloop is over vijf traveeën kwartrond, aan weerszijden van de centrale hoofdpoort, en vanaf de zijpoorten is het haaks en recht en telt het drie traveeën, gevat in de hoekpilasters van beide dienstvleugels. Brug en keermuur zijn van Gobertange­steen met hardstenen afdekking. Zes gietijzeren kolommen van gebundelde roeden, zijn met bouten verankerd in een geprofileerde sokkel van hardsteen, ingewerkt in de plint, en bekroond met vergulde staande laurierkrans. De eveneens met bouten verankerde smeedijzeren stijlen hebben een vergulde acanthusbloem en in de plint verlode spijlen met speerpunten en ontdubbelde bovenregel, de kolommen omvattend. Elke poortstijl is verlood in een haaks geplaatste hardstenen vloerdorpel. De smeedijzeren lansen, zijn verlood in dezelfde dorpel en gekruist ter hoogte van de bovenregels. De poortspijlen met speerpunten verbinden de onderregel, de dubbele tussenregel ter hoogte van de deksteen van de plint, en de dubbele bovenregel. Vermoedelijk later (in het laatste kwart van de 19de eeuw ?) werden uitgewerkte smeedijzeren voluten, aan de brugzijde van de twee centrale poortkolommen toegevoegd. De oudere, zwart geschilderde smeedijzeren brugleuning van eenvoudig onderling ingeschreven spitsbogen zijn mogelijk herbruik. De slanke lantaarnpalen (nieuwe lichten) bij de aanzet van de brug ziet men ook op de prent van Vasse. Aan de Gorsemdorpstraat, staat een classicistisch inrijhek van 1807, als toegang voor de tweede, afbuigende oprijlaan naar de brug van het ereplein. De vierkante pijlers van Gobertangesteen met bolbekroning dragen een eenvoudig zwartgeschilderd spijlenhek met onderregel en dubbele tussen- en bovenregels.

Vier nagenoeg identieke eenvoudige poorthekken, tussen lagere bakstenen pijlers met speklagen en deksteen van blauwe hardsteen, dateren uit het derde kwart van de 19de eeuw. Eén staat aan de Gorsem­dorpstraat, een tweede in de Herestraat als toegang tot het parkbos, één ertegenover met een gesteelde bolbekroning als toegang tot het Zwartaardebos, een vierde gelijkaardig hek, recent witgeschilderd, leidt naar het boswachtershuis.

De structuur van het domein

Het domein bezat op het einde van de 18de eeuw als Ferme ornée vermoedelijk geen park maar was samengesteld uit boomgaarden, bouwlanden, hooilanden, weilanden, fraai ingeplante clumps van hoogstammige bomen en struikgewas voor het wild, heiderelicten, parkbos (inclusief het Zwartaarde­ bos), waterpartijen en moerasgebieden, geënt op een reeks zichtassen. Het park in vroeg-landschappelijke stijl ten noordoosten van het kasteel kwam er pas einde van het eerste kwart van de 19de eeuw. De prenten van Vasse geven er enkele beelden van. Naar het voorbeeld van de klassieke ganzenvoet heeft het drie uitwaaierende zichtassen met uitzicht op het achterliggend landschap, begeleid door zorgvuldig gepositioneerde solitairen en bomengroepen in de weilanden langs de Molenbeek. De zichtlijnen zijn nu verstoord door uit de hand gelopen begroeiing. Nagenoeg de hele breedte van de parkgevel werd later voorzien van een ruim, symmetrisch terras met dubbele trappartij van waarop men op het landschap en de parkvijver uitziet. Sokkel, trappen, pijlers, leuning en bloemenvaas zijn van blauwe hardsteen met balusters van witte kalksteen. De prent van Vasse toont het oude perron met rechte steektrap. Aan de voet van het terras staat een zonnewijzer van leisteen op een gecanneleerde zuil met sokkel en dekplaat van witte kalksteen.

De 'eindeloze' vijver, gevoed door de Langebeek, een aftakking van de Molenbeek, fungeert als watergordel rond de haast cirkelvormige kasteelsite. Hij is niets anders dan de verlandschappelijkte buitenste ringgracht van de oude castrale motte. De vijver ontspringt ten noordwesten uit een kunstmatige met ­varens begroeide cascade van gestapelde kalk­ rots en veldstenen, wat Vasse ook in beeld bracht. De brug die hij tekende bestaat niet langer. De kasteelvijver dient ook als overloop van de Molenbeek. De waterpartij verbreedt ten noordoosten tot een landschappelijke vijver, nu met vier schilderachtige eilandjes – voorheen was dit slechts één groot eiland met een tuinpaviljoentje –, zichtbaar vanuit het huis. Ook hiervan geeft Vasse zichten. Het paviljoen ligt nu aan de rand van het oostelijk eilandje, spiegelt zich in de kasteelvijver en is dankzij de witte bepleistering blikvanger vanuit het huis. Op Vasse's prent zijn de neogotische spitsboogvormige vensters goed te zien, evenals de trap, de lunetvensters en de opengewerkte sokkel. Het heeft een achthoekige plattegrond en een piramidedak.

Een rondweg en afbuigende wandelpaden, waar ook de toegangen zijn in opgenomen, ontsluiten het park en lopen door aan de overkant van de Herestraat in het Zwartaardebos, het omheind parkbos ten noordwesten van het domein. Het vijverpad ten noorden van het kasteel, heeft een fraaie eenvoudige brugleuning uit de periode van de parkaanleg. De leuning is van nu geroest smeed- en gietijzer, de handgreep buigt naar grondniveau af, is er door middel van een voluut in verankerd en heeft ingesnoerde ronde spijlen. Het sinuerend wandelpad in het Zwaart­aardebos, heeft een uitgang richting Zwartaardeweg (op Zoutleeuw) naar de Kluiskapel van de Osseweg. Het huidig padenpatroon gaat terug tot de vroeg-landschappelijke aanleg maar is in vergelijking met wat de Dépot-kaart (opname 1871, uitgave 1878) toont, vereenvoudigd en is bovendien grotendeels dichtgegroeid.

Het statig ereplein aan de voet van het kasteel is opgevat als een rechthoekig symmetrisch erf tussen de drie kasteelvleugels. Het heeft een spiegelboog­beloop aan de zuidzijde en is begrensd door het monumentaal hek. De gekasseide oprit loopt als een rondweg rond een centrale graspartij met een achthoekig waterbekken met fontein en leidt naar de halfronde trappartij en het inkombordes. Planten­borders en grasstroken liggen langs de zijvleugels. Het zuidelijk deel van het park bestaat uit een beboomd gedeelte in de westelijke hoek en grote fruitweiden aan weerszijden van de oprijlaan. De percelen op Gorsem werden pas in 1879 gekadastreerd als één groot parkperceel.

De watergraanmolen ten oosten (op Gorsem) langs de Molenbeek, behoorde allicht van oudsher tot het domein. De prent van Vasse toont het in 1855 als pittoresk onderdeel van het domein, met een kunstmatige rotscascade en neogotische decoraties in de zijpuntgevel. Naderhand volgden nog meerdere verbouwingen in 1867, 1887 en 1931. Ook de loop van de beek werd verlegd.

De moestuin, de oranjerie en de serres

De monumentale, noord-zuid geëxposeerde moestuin (64,8 x 154,2 m) ligt ten westen van het kasteel en is nu nog slechts gereduceerd in gebruik. Zijn geschiedenis loopt analoog met die van het kasteel. De eerste moestuin met cirkelvormige exedra en oranjerie sloot aan bij de dienstvleugel en dateerde uit de bouwperiode van het kasteel. Hij is nog zichtbaar op de tekening van de Corswarem. Een nieuwe omhaagde moestuin kwam rond 1820 op de huidige site, met een lange smalle oranjerie naar ontwerp van architect Verly. Hij werd aangelegd op advies van André Donkelaar, sedert 1819 hortulanus van de universitaire kruidtuin van Leuven, en hij is op het Primitief kadasterplan genoteerd (perceel 13). In 1868 volgde de ommuring, vermoedelijk ten behoeve van leifruit, de uitbreiding met een boomkwekerij en de bouw van een nieuwe oranjerie. Deze werd de laatste jaren van de 20ste eeuw tot woning ingericht, ze ligt aan de noordzijde van de tuin, telt vijf traveeën heeft een verzorgde gekloste houten kroonlijst en ontpleisterde bakstenen pilasters met geschilderde natuurstenen kapitelen en een architraaf. De moestuinmuren zijn nagenoeg 4 meter hoge tweesteense bakstenen fruitmuren in kruisverband, afgedekt met een bakstenen ezelsrug. Ze waren voorheen witgekalkt aan de tuinzijde. De hoofdingang ligt in de korte zuidermuur, in de as van het meesterspad. Hoge bakstenen pijlers met sokkel, deksteen en gesteelde bol in natuursteen steunen het zwartgeschilderd, hoog hek van smeedijzer, met vierkante stijlen, makelaar, onder-, tussenen bovendorpel en ronde spijlen en onderspijltjes met speerpunten en acanthusknop ter bekroning van stijlen en makelaar. Een rondweg, centraal meesterspad en dwarspaden in gestampte aarde verdelen de tuin in kweekbedden en een rond perk accentueert de kruising met de middendwarsas. Overbijvend leifruit groeit tegen de muur (gelinte, spalier) of vrijstaand (tegengelinte, contrespalier) langs het meesterspad. Van de symmetrisch opgestelde serres, gekadastreerd sedert 1868 en tot zeven stuks uitgebreid in 1883 en 1894, blijven er nog een viertal goed bewaard en deels in gebruik over. Ze hebben een gemetselde plint van baksteen met een bovenbouw in glas- en ijzer en de koudebakken hebben een muurafdekkingen van blauwe hardsteen. Ze liggen in het noordelijk deel van de moestuin. Eén is een druivenserre, in glas met ijzeren roeden op een gemetselde plint, met een afgesnuite driehoekige gevel met strekse bakstenen randafwerking en een centrale deur.

De boomkwekerij, nu tuin geworden, achter de verbouwde oranjerie, heeft een ommuring met afgeronde hoeken aansluitend op de moestuinmuur. Ze is toegankelijk langs twee identieke hekken uit 1868, bij wijze van pijler slechts versterkt met een hoeksteen en deksteen van blauwe hardsteen in de wester- en de oostermuur. Het hek op halve hoogte is van smeedijzer met vierkante stijlen en een lagere makelaar met acanthusknop. Tussen de ronde spijlen met vergulde speerpunten werden de initialen O en D – van Oultremont Duras of van Octave d'Oultremont (1815-1898), erfgenaam van Charles Ferdinand – onder de curve van de bovenregel ingevlochten. Nu ligt er een grasveld met een centraal waterbekken met een hardstenen omranding van vier lobben, ingeschreven in een vierkant. Achter de boomkwekerij en leunend tegen de hoge bakstenen ommuring, ligt nog een dienstgebouw met open stelplaatsen dat als landgebouw werd ­ gekadastreerd in 1868 en uitgebreid werd in 1894.

Ten westen werd in 1865 een architecturaal verzorgd tuinmanshuis gebouwd met pittoresk volume. Het is een bakstenen gebouw met speklagen, dorpels en hoekstenen van natuursteen en leien zadeldaken met decoratief uitgesneden windborden van hout en een hoge, overhoekse schouw met piramidedakje als dakruiter. Het ligt in een grasveld met talrijke coniferen en hoort tot de pittoreske scènes van het park.

Bomen

Fraaie specimen van gewone beuk (Fagus sylvatica), zomereik (Quercus robur), moeraseik (Quercus palustris), okkernoot (Juglans nigra) (242 en 245 cm stamomtrek, gemeten op 150 cm hoogte) en een zuilvormige eik (Quercus robur 'Fastigiata'). Monumentale Quercus robur, bijgenaamd "De Dikke Eik van Duras" (510 cm) bij de cascade en een mammoetboom (Sequoiadendron giganteum) (534 cm) uit 1881, geplant bij de geboorte van Emmanuel, graaf d'Oultremont, bij de boswachterswoning. Het park werd niet volledig op zijn bomen onderzocht.


Bron     : DE MAEGD C. & VAN DEN BOSSCHE H. 2003: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 1: Gingelom, Halen, Herk-de-Stad, Nieuwerkerken, Sint-Truiden, Brussel, Agentschap RO-Vlaanderen. Onroerend Erfgoed.
Auteurs :  De Maegd, Christiane, van den Bossche, Herman
Datum  : 2003

Bron: Bevat overheidsinformatie, verkregen onder de modellicentie voor gratis hergebruik Vlaanderen v1.0. URI:
Agentschap Onroerend Erfgoed 2019: Kasteeldomein Duras [online] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/303464 Geraadpleegd op 12-11-2019

 

ONTDEKKING VAN DE DAG

Delvaux, (Joannes) Josephus, 'Djef Pals'

Brustem 21.03.1838 Brustem 16.04.1929 , x Maria Agnes Wintmolders, xx Marie Françoise Bijloos 

Zoon van handwerker Petrus Joannes en Gertrudis Mathues.  

Dagloner Vrijwilliger bij het Belgische expeditiekorps naar Mexico 1864-1867. Naar verluidt ‘Sterkste man van Limburg ’, droeg mascottepaardje in Mexico over rivier. Boswachter bij baron de Pitteurs-Hiegaerts en kerkwachter Brustem. Vader van de gevreesde zwerversfiguur Tuur ‘Pals’ Bijloos .

Info: Kamiel Stevaux, Danny Gennez en Emile Grommen.
Lit.: Jules FRERE, Jef Pals, in Limburgsche volkskunde, 3, Hasselt, 1936, p. 178-180; DUCHESNE, Albert, L’expédition des volontaires belges au Mexique 1864-1867, Brussel, 1967-1968, p. 699; WWWIST?, p. 66.