De tumulus op het Tomveld, ten zuidoosten van Brustem, bevindt zich langs de Romeinseweg-Brustem en behoort tot de weinige goed bewaarde tumuli in Vlaanderen.
Een tumulus is een Romeinse grafheuvel die opgetrokken werd boven het crematiegraf van een vooraanstaand persoon. De overledene werd meestal in een houten kist of in een houten of stenen grafkamer op de bodem van een schacht bijgezet. Vaak werden grafgiften meegegeven in de grafkamer of er bovenop. Tumuli vormen de enige bewaarde monumentale uitingen van het Romeinse begrafenisritueel in Vlaanderen. Ze zijn over het algemeen gelegen op plaatsen waar ze vanuit de omgeving goed zichtbaar waren, aan een weg of aan de rand van een villadomein. Ze komen geïsoleerd of in groepjes van twee of drie voor in het landschap, vaak op de grenzen van gemeenten.
De voormalige Civitas Tungrorum telt veruit het grootste aantal tumuli van Vlaanderen. De tumuli zijn statistisch gezien het talrijkst ten noorden van de Samber en Maas. De meeste tumuli zijn echter verdwenen en werden enkel in kaart gebracht door middel van toponymie, opgravingen en luchtfotografie. De meeste tumuli werden opgericht voor een persoon die tot de invloedrijke sociale klasse behoorde. Aangezien bij de meeste grafheuvels slechts één verassing aanwezig is, wordt er van uit gegaan dat slechts één lid van een bepaalde familie op deze manier begraven werd.
Het heropleven van de tumulusbegraving in Haspengouw vond vermoedelijk rond de jaren 70-80 plaats. Het opgeven van deze begravingsvorm in het begin van de 3de eeuw in onder andere Haspengouw werd toegeschreven aan de verzwakking van het Romeinse gezag in de streek langs de Rijn en Donau enerzijds en aan de geleidelijke introductie van de inhumatiebegraving anderzijds.
De meeste tumuli werden vanaf de 13de-14de eeuw aangeduid met het toponiem “Tombe”, “Tomballe” of “Tombeken”. De kaart van E.H. Fricx (1744-1755) duidt de grafheuvel aan als “Tombe”. J. de Beaurain vermeldt de grafheuvel bij zijn beschrijving van de militaire activiteiten van Lodewijk XIV. De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft de tumulus weer als een nagenoeg cirkelvormige verhevenheid ten zuiden van de Tomstraat. De tumulus bevindt zich op een omhaagd perceel en wordt omgeven door een bomencirkel. De kaart van Vandermaelen (1846-1854) stelt de tumulus voor op dezelfde locatie, te midden van akkers.
Onder leiding van M. Guioth, hoofdingenieur van bruggen en wegen, werd in 1845 op deze locatie een opgraving uitgevoerd in opdracht van het ministerie voor binnenlandse zaken. Hierbij werd een radiale galerij door de grootste diameter van de tumulus aangelegd. De onderzoekers haalden deze galerij niet dieper dan de oorspronkelijke cultuurlaag uit. Ondanks de voorzorgsmaatregelen stortte de galerij in, waarna een verticale kuil tot in het centrum van de grafheuvel werd gegraven. Guioth stelde vast dat de tumulus reeds geplunderd was. Verder leverde zijn onderzoek, op de vondst van enkele Romeinse dakpan, glas en metaalfragmenten, geen resultaat op. De verticale schacht, aangelegd door grafrovers, werd nog 1 meter onder het oude oppervlak uitgegraven. Guioth vermeldde in zijn opgravingsverslag dat in 1776 een urne zou opgegraven zijn in de grafheuvel.
De tumulus raakte zwaar beschadigd tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De tumulus, gekend als de Tomb of de tumulus van Brustem, bevindt zich ten zuiden van de Tomstraat en ten noorden van de Romeinseweg-Brustem, ten noorden van de Saffraanberg op de locatie met het toponiem Tomveld. De Tomstraat verbindt Brustem met Groot-Gelmen. De oorspronkelijke lengte van deze grafheuvel wordt geschat op 75 meter, de hoogte op 6 tot 7 meter. Op basis van de langgerekte vorm en de toponiemen wordt vermoed dat het gaat om drie grafheuvels die in de loop van de tijd samengesmolten zijn.
De tumulus, gelegen nabij de grens tussen beide deelgemeenten, is begroeid met struiken en wordt omgeven door een cirkel van bomen. De grafheuvel ligt op een hoogte van circa 85 meter +TAW, op de noordelijke helling van een heuvel.
Bron: Bevat overheidsinformatie, verkregen onder de modellicentie voor gratis hergebruik Vlaanderen v1.0. URI:
Agentschap Onroerend Erfgoed 2019: Tumulus op het Tomveld [online] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/302716 Geraadpleegd op 12-11-2019
Grafsteen aan de gevel van de kerk van Schurhoven
“Heilige Jan”noemde hem de mensen maar in een nota die de korte levensschets door P.L. Stasseyns, oud pastoor te Sint-Truiden voorafgaat, verklaart de schrijver aan de woorden “eerbiedwaardig” en “heilig” geen ander dan een menselijk gezag te hechten. “Hetzelfde stelt hij voorop aangaande de wonderen, gunsten en andere verhalen, die in ’t werkje worden aangehaald. Zulks om te voldoen aan de besluiten van Paus Urbanus de VIII, zaliger gedachtenis…”
Johannes-Carolus Vandenhove werd geboren te Sint-Truiden, den Oogst 1731. Van jongs af aan moet hij op zijn medeburgers de indruk van een brave, eenvoudige jongen hebben gemaakt. Overigens waren zijn gewone bezigheden niet van aard om hem tot hoogmoedige of losbandige gedachten te brengen. Hij was “frickmaeker”, kuiste verroeste geweren en pistolen, verkocht azijn en mostaard en hij beschouwde het als een grote eer de klok te mogen luiden. In zijn houding of in zijn levenswijze moet er niettemin iets buitengewoons zijn geweest,want we lezen in zijn levensschets, dat de straatjongens het hem wel eens lastig maakten. Dit was hem een dagelijkse gelegenheid om zich in geduld te oefenen.
Heilige Jan moet ook een bedeesd man geweest zijn, want alleen aan zijn voorzichtigheid valt het wel niet toe te schrijven, dat hij nooit personen van het andere geslacht in het gelaat schouwde. Een twijfelachtig woord deed hem het schaamrood naar de wangen stijgen.
Dagelijks was hij tegenwoordig in de heilige missen. Met dezelfde heilige ijver woonde hij de plechtigheden , octaven, novenen in alle kerken bij. Alle aflaten trachtte hij te verdienen. Zijn houding in de kerk moet stichtend geweest zijn. Hij scheen op zijn plaats genageld, onbeweeglijk als een beeld en gedurig op de grond geknield. “Soms moest hij zijn knieën een weinig opheffen wanneer de ijzeren haakjes die hij droeg, te fel in het vlees doorsneden”.
In de koude winternachten vond men hem vóór de kerken neergeknield, vooral op de trappen van de kerk der Minderbroeders. Te middernacht begaf hij zich zelfs buiten de stad naar Zepperen, om daar te bidden ter ere der H. Genoveva en naar Velm om de H. Martinus te vereren. “De kosters geloofden dat ’s nachts de deuren der kerken zich voor hem openden”
In de hoofdkerk zag men hem gewoonlijk neergeknield vóór het beeld van “Onze-Lieve-Heer op de koude steen”.
Iedere avond plaatste hij op hetzelfde uur licht aan een beeldje van Maria, dat zich bevond in de gevel van het naburig huis. Hiertoe werd hem door de familie Craybeckx toegestaan dagelijks olie te komen halen.
De Heilige Jan hield dit streng en boetvaardig leven tot op hoge ouderdom vol en nooit kwam er een klacht over zijn lippen. Hij overleed op 16 juni 1818 om 3 uur namiddag, zonder ziek te zijn geweest, gelijk een lamp die uitgaat bij gebrek aan olie. Niet zohaast was de tijding van zijn dood in de stad verspreid of een menigte volk kwam naar het sterfhuis toegestroomd.
Op het doodsprentje van de eerbiedwaardige man lezen wij het volgende:
“1818 de 16 juni om 3 u namiddag, is te Sint-Truiden, bediend van de heilige Sacramenten, godvruchtelijk in den Heer overleden:
Johannus-Carolus VANDENHOVE
Jonkman, oud 86 jaren
Deze man was eenvoudig en rechtzinnig, vreesde God en vluchtte het kwaad, tot de dood toe heeft hij zijne onnoozelheydt zoo bewaert, dat hij in zijn laatste uur mogt zeggen: mijn gemoed verwijt mij niets in geheel mijn leven. Met regt dan noemde hem de geheele stad van jongs af den heyligen Jan
Door de toeloop des volks heeft God dien ootmoedigen man op zijn sterfdag verheven en zijn glorierijke begrafenis heeft bewezen, dat niemand grooter is dan die de Heere vreest. Doch weerhield hem eenige kleine vlek van het aanschijn Gods, bid voor hem, opdat hij des te eerder U een voorbidder weze in alle nood. Amen”.
Zijn graf bevindt zich tegen het koor der kerk van de H. Jacobus te Schurhoven. Op de steen die door de zorgen der gebroeders Steynen opgericht werd, staat het volgende inschrift te lezen, gedicht door kanunnik Coninckx van Sint-Truiden:
D.O.M.
Hier rust het sterfelijke deel van
Johannes-Carolus VAN DEN HOVE
Jonkman
Gestorven den 16 Juny 1818
In den ouderdom van 86 jaren.
Een mans wiens hart geen wensch
Naar aardsch geluk ontroerde,
Die staag met God vereend,
Van ’t deugden/spoor nooit week,
En wiens ootmoedigheid
Zoo klaar aan ieder bleek,
Dat hij lang voor zijn dood
Den naam van heilig voerde.
Uit Heilige Jans leven wordt nog menig wonderbaar toeval vermeld, maar Jan heeft het er nooit op aangelegd om mirakelen te verrichten, daartoe was hij een te eenvoudige heilige.
Een paar voorbeelden:
Toen de Sansculotten in zijn werkhuis drongen, waarvan de muren met geweren en pistolen waren bedekt, vroegen zij hem zijn wapens in te leveren. “neemt ze maar af” antwoordde hij. Doch de soldaten zagen geen wapens en hielden de Heilige voor onnozel.
Toen Franciskus Ulens, het petekind van H. Jan voor de conscriptie moest loten, kwam deze laatste de familie troosten: “Ik zal voor Frans bidden en hij zal er wel uitloten” zei hij. Jan bad en Ulens viel er uit, wat toen maar zelden gebeurde.
Na de door van de heilige Jan bleven zelfs zijn kinderen een wonderbare geneeskracht te bezitten. Zo genas dokter Steynen van Sint-Truiden zijn hevige tandpijn door de slaapmuts van de heilige op te zetten.
De geschiedenis van heilige Jan is eenvoudig zoals zijn leven was, maar al is er maar weinig wonderbaars in aan te halen toch denken wij met sympathie aan de eenvoudige volksmens wiens leven inderdaad menig mens tot voorbeeld mag strekken, zij het maar om de rechtschapenheid, de zachtheid en de warme menslievendheid die er uit stralen.
Naar de biografie door P.L. Stasseyns, oud-pastoor te Sint-Truiden, Korte levensschets van Johannes-Carolus Vandenhove, in geur van heiligheid gestorven, Sint-Truiden, 1898.
Het Heilig Janneke was zo godsvruchtig dat hij op zijn knieën naar de kerk kroop. Janneke had een kruidenierszaak waar men ook z'n geweer kon laten schoonmaken. Op een dag vielen de Franse soldaten binnen in het winkeltje omdat ze hadden gehoord dat daar geweren te vinden waren. De soldaten gingen overal kijken, maar ze vonden niets anders dan bloemen. Het Heilig Janneke had alle geweren in rozen veranderd.
't Heilig Janneke van St.-Truiden leefde veel christelijker dan de strengste kloosterorde. Die kroop op zijn knieën naar de kerk. In die tijd lachten ze daar niet mee, toen waren de mensen veel braver dan nu. Dat was in de tijd van de Fransen en Janneke had een winkel van peper en zout en zo, maar daar waren ook mensen die hun geweer daar lieten schoonmaken. En op een keer vielen de Franse soldaten daar binnen en ze vroegen 'Wat is dat hier, gij hebt hier geweren' en ze gingen overal kijken maar ze vonden niets als bloemen. Zijn heel winkelke hing vol rozen. Daarom heetten ze hem het heilig Janneke.
Opgetekend door F. Beckers, Leuven, 1947 in Ordingen
Lees: Wie was wie in Sint-Truiden?, Sint-Truiden: Stedelijke openbare bibliotheek, 2011, p. 219-220.