De creatieve "kant" van Sint-Truiden

De creatieve ‘kant’ van Sint-Truiden

Bij het begin van de 16de eeuw kwam het hemd mede omwille van hygiënische redenen in de mode. Wie een wit linnen onderhemd bezat, toonde dit maar al te graag. De boorden ervan werden versierd. Zo vinden naald- en kloskant hun oorsprong. De kwaliteit van het vlasgaren, samen met de kundigheid en artistieke vaardigheid van onze kantwerksters brachten het vervaardigen van kant tot hoge bloei in onze gewesten.

Kant werd een statussymbool. Adel en gegoede burgers alsook de clerus droegen kant om zich te onderscheiden van de gewone man. De renaissance bracht verfijning. De linnenrandjes werden vervangen door grote witte kragen en hoge mouwopslagen.

In de 17de eeuw werden fabelachtige sommen uitgegeven voor het aanschaffen van kant. Holland beleeft zijn Gouden eeuw en Rubens schildert zijn portretten. Kant werd een investeringsproduct.

Sint-Truiden was in de 18de eeuw een belangrijk centrum van kantindustrie. De stad Sint-Truiden staat in overzichtswerken gecatalogeerd naast Mechelen, Brugge, Brussel en Doornik. Volgens de bevolkingslijst van 1796 gaven 293 vrouwen het typisch beroep van kantwerkster op. Volgens cijfers zou de schoolbevolking ruim 300 kinderen geteld hebben, verspreid over meer dan 20 kantscholen.

De Franse omwenteling echter luidde jaren in van pauperisme. Voor de Sint-Truidense volksmassa was het de periode van “ ’t Sint-Antonius-broodjes”, de steun voor ‘t Armenbureel, Sint-Vincentius en de dames van Barmhartigheid, de tijd van eeuwige soepisten en de Maendagkorf.

In 1802 verdiende een goede kantwerkster 50 tot 60 centimen per dag. Per el kant kreeg ze tussen 25 centimen en 9 frank. Sommigen ontvingen, afhankelijk van de moeilijkheidsgraad en de geleverde kwaliteit zelfs 12 à 13 frank. Het ging over Antolages, Valenciennes en Mechelse kant.

In het begin van de 19de eeuw rapporteert de burgemeester aan het departementshoofd dat er 800 arbeiders in de kantindustrie tewerkgesteld zijn en deze produceerden 12 000 ellen kant per jaar. Een naslagwerk over Limburg, uitgegeven in 1835 vermeldt zelfs dat één zesde van de Sint-Truidense bevolking in de kantnijverheid tewerkgesteld is. Met behulp van een Comité, de dames van Barmhartigheid werd op initiatief van Z.E.H. Deken Cartuyvels een “Atelier voor Kantwerksters” geopend. Vanaf 28 mei 1844, stichtingsdatum 23 mei, volgens sommige bronnen, leidde de Zwartzusters in de Kastroat, Kuistraat, nu Schepen de Jonghstraat een werkhuis. Het doel was tweevoudig : meisjes kregen de kost in ruil voor arbeid en ze waren van de straat… Het “atelier” kon eerst bestaan door giften en inschrijvingen van de ereleden.

Onderschrift bij deze foto

In 1884 werd het atelier omgevormd tot “de Sint-Truidense Kantschool der Zwartzusters”. De “Dames Ursulinen” verzekerden, kosteloos, het algemeen onderwijs. Op 16 januari 1899 werd deze kantschool erkend door het Ministerie en op 17 mei ontving men de eerste subsidies van de Staat. Het werden de “aangenomen scholen”. Op 6 juli 1906 werd de school verplaatst van het klooster van de Zwartzusters naar dat “der Dames Ursulinen” op de Beekstraat, het Angelagesticht. In de volksmond “de erm Ursulinen”. Hier betaalden de kinderen geen schoolgeld. Zuster Julie of Julia was de eerste bestuurster van de kantschool, later opgevolgd door Mère Laurence in 1935 tot 1966. Vanaf het schooljaar 1951-1952 wordt de dagschool omgevormd tot avondschool. Na Mère Laurence leidt May Colemont de avondcursus, eerder als traditie uit een ver verleden dan als industrie. Eens de oorlog 1914-1918 was de huisnijverheid voorgoed voorbij.

Onderschrift bij deze foto

Mère Clémence Deglas en Mère Jaqueline Langers hebben nieuw leven geblazen in het Kantgebeuren. Ze introduceerden “Moderne kant” en behaalden samen met May Colemont een officieel diploma te Brugge als “meesteres”. Op 1 september 1971 wordt de avondschool van de zusters Ursulinen overgedragen aan de “stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten” met als directeur Paul Wilmots en lesgeefster Juliana Swinnen. In de afdeling kleding B.S.O. werd vanaf het schooljaar 1964 wekelijks kant onderwezen door May Colemonts en Chris Thiery. De kant in het dagonderwijs verdween samen met de afdeling B.S.O. (beroeps secundair onderwijs). Einde schooljaar 2005-2006 wordt door directeur Marc Neven de atelier “Kant” afgevoerd en opgenomen in Monumentale, afdeling Textiel onder leiding van Anne Mie Boonen. Ook deze discipline is ondertussen verdwenen.

Onderschrift bij deze foto

De kantopleiding in Sint-Truiden is niet helemaal verdwenen. De Stad organiseert een cursus “Kantklossen” in de Haspengouwe Academie Beeld en wordt begeleid door Annemie Debruyn. Op 14 september 2006 verenigen zich de “kant enthousiastelingen” van de “Academie” rond Juliana Swinnen en stichten in de Koninklijke Kunstkring “KantelinK”. De leden stellen zich als doel de kant in de Stad levend te houden en deze te linken van de hedendaagse vormgevingen. Zo hebben zij voor de zevenjaarlijkse Trudofeesten van 2019 “het Wandtapijt” gerealiseerd. KantelinK heeft haar atelier bij de Zusters Ursulinen onder de vleugels van Zuster Béatrice. Kant in Vlaanderen neemt in 2008 haar intrek in het Refugiehuis van Averbode in de Clockemstraat.

Onderschrift bij deze foto

We vermelden tenslotte Betty Boulez-Cuyks. In 1985 werd op haar initiatief een internationale kantwedstrijd uitgeschreven met als thema “kant als kunst”. Het was de bedoeling om kant te creëren als een zelfstandig kunstobject.


Onderschrift bij deze foto



Rita Vanwelkenhuysen

Djef MIEVIS, De kantnijverheid te Sint-Truiden, Antwerpen: Secretariaat der Vrouwenorganisaties, 1908; Els DECONINCK, De kantnijverheid te Sint-Truiden, in Sint-Truiden in de 18de eeuw, tentoonstellingscatalogus, Sint-Truiden: Sint-Truiden 1300 vzw, 1993, p. 87-94. 


ONTDEKKING VAN DE DAG

Adalbero, abt

Sint-Truiden 964 

Ardeens gravenzoon. Bisschop van Metz 929. Invloedrijk als verwant van de keizer. Diverse stichtingen en heroprichting abdij Gorze. Zette abt Renier Sint-Truiden af en nam zijn plaats in. Abt Sint-Truiden 944-964. Strengere naleving orderegel. Uitbreiding abdijdomein o.a. met eigen goederen in Pommeren (Moezel). Bouwde en wijdde Ottoonse abdijkerk in 945, na de invallen van de Noormannen, en voegde crypte toe. Begraven in Sint-Truiden. Herbegraven in Gorze en Metz.
Eretitel: pater monachorum, vader van de monniken. Neefje en naamgenoot Adalberon werd aartsbisschop van Reims.

Foto: Kathedraal Metz

Abdijcrypte, grafnis 2004 in dodengang, opschrift Adalbero abbas episcopus mettensis ibi translatus 964  door Jos Geusens 2005.

Adalbero was de zoon van paltsgraaf Wigerik van Lotharingen en van Kunigunde van de Ardennen en was de broer van Siegfried I van Luxemburg. In 929 werd hij omwille van zijn adellijke afkomst unaniem verkozen tot bisschop van Metz. Hij deed de abdijen, die afhingen van het bisdom en die in verval waren, terug heropleven. Hiervoor kreeg hij de bijnaam vader van de monniken. Adalbero liet de vervallen gebouwen herstellen en breidde de bezittingen van de abdijen verder uit. In 933 was hij de drijvende kracht achter de heropleving van de abdij van Gorze en in 944 zette hij zich in voor de heropleving van de abdij van Sint-Truiden die eveneens afhing van het bisdom Metz.

Lees: P.F.X. DE RAM, in BIONAT, 1, 1866, kol. 30-32; RECUEIL, p. 5-6; MONBEL, p. 29-30, KRONIEK, passim; CRYPTE, p. 45 en 47.

lees ook op

lees ook opGa hier verder..