De vernieuwingstendenzen in de katholieke kerk hadden Limburg in de jaren 1950 nog niet bereikt, de tijd van het Rijke Rooms leven was er nog tastbaar. De foto’s en de herinneringen aan het fantastische stadsfeest rond Trudo in 1893 deed de Geschied- en oudheidkundige kring al in 1953 in zijn pen kruipen. Kannunik Kesters was een prominent lid. De abdij vierde haar 1300ste verjaardag en het was bovendien ongeveer 900 jaar geleden dat Sint-Truiden stadsrechten had verworven. Precies 150 jaar geleden werd de reliekenschat terug van Melveren naar Sint- Truiden was overgebracht. Deken Deneys, nog kapelaan geweest in de basiliek van Tongeren vond dat het Truiense initiatief in 1956 goed aansloot bij de andere zevenjaarlijkse feesten in de regio. Juli leek de aangewezen maand, omdat ook in vroegere tijden de heiligdomsvaart aanving op 13 juli. De stedelijke dienst voor toerisme kon in de ‘propaganda’ een cruciale rol kunnen spelen want men mikte op 200.000 toeschouwers. De Fruitoogstfeesten, die sinds 1948 jaarlijks werden ingericht, werden daarom speciaal van de kalender geschrapt. Trekkers in het organisatiecomité waren Gaston Borghs, diensthoofd Toerisme, en Achille Thijs, fotojournalist en auteur van lokale geschiedenis.
Men wou aan de versiering een “Haspengouws cachet” te geven, onder meer door het gebruik van “bloesemtakken (kunstmatige), korenaren en kollebloemen enz.”. Aan de verlichting werd veel belang gehecht ism Interelectra. “Sint Truiden geleek wel een reusachtige ruiker van lampions, en multikolore gloeilampen, een ongewoon Eden, waarin de late wandelaar als een opgetogen kind was, dat vreemde bloemen ontdekt en met een verrast Oh-kreet zijn bewondering uitroept. Overal werden voor hem nieuwe perspectieven geopend. Overal deed hij tintelende ontdekkingsreizen. Overal zongen kleur en licht het loflied van een stad aan haar Grote Stichter, die wellicht welwillend heeft neergekeken op dit aardse aureool waar eens zijn abdij het kristendom heeft uitgestraald over het duistere heidendom”, zo schreef stadsgenoot en journalist Louis Sterken in Het Belang.
Op zaterdagavond 14 juli werden de relieken met een plechtige processie afgehaald op het kasteel de Menten in Melveren. Zondag was een eerste hoogdag. Tijdens de pontificale hoogmis voerden de ‘Verenigde Koren der Stad’ de driestemmige ‘Jubelmis ter ere St.Trudo’ van Edward Loos op. Terwijl de overheden op het stadhuis een receptie aangeboden kregen en prins Alexander met de nodige egards werd ontvangen, maakten de deelnemers aan de stoet zich in allerijl klaar.
Alle dagen kon men een of meerdere plechtige hoogmissen bijwonen, alsook concerten, rozenhoedjes en sermoenen. De organisatie had van Rome verkregen dat dagelijks een volle aflaat kon worden verdiend. De voorwaarden daarvoor waren de gebruikelijke biecht, communie en gebeden (zes onzevaders, zes weesgegroetjes en zes gloria’s), voor deze gelegenheid te bidden in de kerk van het seminarie ter ere van de heiligen. Vanaf maandag kwamen er dagelijks bedevaarten toe in Sint-Truiden. Maandag, dinsdag, woensdag en zaterdag kwamen parochies toe die een bijzondere band hadden met Trudo. Een van de hoogtepunten was het avondspel, dat in totaal viermaal werd opgevoerd. Hendrik Prijs herschreef en herwerkte het Trudospel van Fastraerts uit ca. 1541 in 1956. De Trudostoet, de heiligdomsvaart, moest volgens het programma driemaal uittrekken, op 15, 21 en 22 juli, maar op zaterdag 21 juli werd door een hevige stortbui de stoet afgelast. Zondag 22 juli werden de feesten afgesloten.
Uit Pommern aan de Moezel, waar Trudo ook de patroon van de parochie was, kwam een volle bus naar de Trudofeesten. Omdat de inwoners van Pommern geen relikwieën van Trudo bezaten, vroegen zij of ze er een mochten meenemen. Met een deel van het gebeente van de H. Trudo reisden ze terug af naar Pommern. Toen ze daar om middernacht aankwamen, stond het hele dorp de bedevaarders op te wachten. De klokken begonnen te luiden en in triomf werd het relikwie naar de kerk gebracht.
Verongelukte vorsten herdacht
De Zweedse prinses Astrid (°1909) werd in 1929 gemalin van onze Belgische vorst Leopold III. Ze verloor het leven bij een auto-ongeval in Zwitserland op 29 augustus 1935. De gemeenteraad hernoemde de Tentoonstellingsstraat al eind september in ‘Koningin Astridstraat’. In november 1937 organiseerde een comité van de Nationale Strijdersbond in het stadhuis een tentoonstelling van zandtapijt met de overleden Astrid op haar praalbed, om fondsen te werven voor een gedenkteken. Dat werd in de vorm van een postuum staatsieportret aangeboden aan het stadsbestuur tijdens de augustuskermis van 1939. Door de mobilisatie en de opeisingen ging deze plechtigheid met tentoonstelling verloren in het oorlogsnieuws.
De vermaarde Hasseltse portretschilder Jos Damien en zijn leerlinge-assistente Anne Rutten signeerden het schilderij.
Koningin Astrid wordt levensgroot en ten voeten uit afgebeeld in een paleisdecor en houdt een waaier van struisvogelveren vast. Ze draagt een witte galajurk met korte sleep en nonchalant gedragen losse mouwen. Oorhangers, armband en hanger met kruis tonen een groene smaragdkleur. De stralende vorstin draagt het zogenaamde ‘Diadeem der negen provinciën’. Dit kleinood, een verlovingscadeau van de Belgische bevolking uit februari 1925, bestaat uit een band met Griekse meandermotieven en werd door juwelier Van Bever vervaardigd. In de later herwerkte versie met ruiten zijn de elf briljanten ingewerkt als symbool van de toen negen provincies, plus België met vorstenhuis, plus Belgisch Congo.
In 1934 was in de inkomhal van het stadhuis al een gedenkteken opgericht voor vorst Albert I, na zijn tragisch klimongeval.