De kantschool zusters Ursulinen.

De kantschool zusters Ursulinen.

De zusters Ursulinen kwamen naar Sint-Truiden op 11 april 1850.

Het vervaardigen van kant gebeurde te Sint-Truiden reeds vanaf het begin van de 17de eeuw. Zo is geweten dat in de tijd dat Albrecht en Isabella onze streken regeerden, in Sint-Truiden kantwerksters bedrijvig waren. Rond 1800 echter kwam deze huisnijverheid tot verval.

Blijkbaar werd heil verwacht van het opleiden van nieuwe kantwerksters want in 1844 ontstond op initiatief van E.H. Deken Cartuyvels een kantschool bij de Zwartzusters. (locatie voormalig Cellenbroeders klooster in de Schepen Dejonghstraat.)



In januari 1899 volgde de erkenning door het ministerie en kregen ze de eerste staatssubsidies. Op 6 juli 1906 werd de kantschool dan overgebracht naar de school van de Zusters Ursulinen (de “arme” Ursulinen) in de Beekstraat. (en nog later naar de Clockemstraat).

Tot 1945 werd uitsluitend Parijse en Rijselse kant gemaakt. De typische Sint-Truidense kant vond zijn oorsprong bij de Rijselse en is te herkennen aan de tullen grond, die behalve door de gebruikte motieven vrij dun is met kleine vierkante kunstlagen.

Sinds 1945 werd overgeschakeld naar grof en fijn (Brugs) bloemwerk. Van dan af werd herhaaldelijk deelgenomen aan tentoonstellingen waar meerdere diploma’s en eervolle vermeldingen werden gehaald.

Omstreeks 1975 wordt in de beroepsafdeling van het Technisch Instituut van de Ursulinen een dagcursus in kantwerk gegeven, en sinds 1964 eveneens een avondcursus.

Voor dit avondonderwijs was 1 september 1971 een heuglijke datum want bij beslissing van het stadsbestuur van Sint-Truiden werd de cursus kant opgenomen in het programma van de Academie voor Beeldende Kunsten te Sint-Truiden.

Onderschrift bij deze foto

Onderschrift bij deze foto










Meer informatie over de kantschool en het refugiehuis van Averbode ook te lezen in :

- Sint-Truiden ingekaderd 1830-1914. Boek tentoonstellingen Sint-Trudofeesten 1998.

- Boek : 150 jaar Zusters Ursulinen Sint-Truiden 1850-2000.

- Achille Thijs. Doorheen het aloude St-Truiden. Deel VIII De Clockempoort en haar buytinghe.

Dany Schoebrechts. (4/1/2020)


 

ONTDEKKING VAN DE DAG

Een marmeren buste voor de oud-burgemeester

Clement Cartuyvels  was de zoon van een zeepfabrikant op de Grote Markt en neefje van burgemeester Guillaume Vanvinckenroy . Hij droeg zelf de sjerp tussen 1899 en 1921. Op zijn CV lezen we: advocaat, bankier, provincieraadslid, gedeputeerde, vrederechter, gemeenteraadslid, volksvertegenwoordiger, senator, voorzitter Sint-Vincentiusgenootschap, derdeordeling en katholiek. Hij maakte de Belle Epoque in zijn stad mee: vernederlandsing van het bestuur, aanleg tramlijnen, riolering, waterleiding, bouw slachthuis, provinciale 'expositie' in 1907. Maar Clément moest ook de schok van de Duitse inval meemaken. Zijn zoon Paul, majoor van de Burgerwacht, verdween een jaar in Duitse kampen en hijzelf werd het laatste jaar van de oorlog uit zijn ambt ontheven. Clément woonde in de Capucijnenstraat in een herenhuis, later omgebouwd tot Sint-Annakliniek. 



De bank Cartuyvels:



Clément stierf op zijn kasteeltje in Verlaine en kreeg, behalve een straatnaam (de vroegere Capucijnen- en Coemansstraat) in 1921, ook een marmeren borstbeeld. Toen zijn zoon notaris Paul Cartuyvels  in 1927 zelf burgemeester werd, kreeg hij van zijn makkers oud-burgerwachten een ontwerptekening voor een borstbeeld van zijn papa cadeau. De ontwerper was niemand minder van Victor de Haen uit het Brusselse, die ook de wedstrijd had gewonnen voor het monument voor de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog op Sint-Marten. Op kosten van het stadsbestuur werd de buste in marmer uitgevoerd en prijkte voortaan in het stadhuis. Momenteel in erfgoeddepot bij de Zusters Ursulinen. Vermits het beeld postuum werd getekend, herken je duidelijk de pose op het bidprentje van Clément Cartuyvels. Op zijn linkerschouder liet de beeldhouwer van het witte marmer zijn naam in sierlijke letters na. 







Lees: 
Wie was wie in Sint-Truiden?, Sint-Truiden: Stedelijke openbare bibliotheek, 2011, p. 39 en 43-45.