Van ‘Vijf Gulden’ tot ‘Commissie Openbare Onderstand’

Van ‘Vijf Gulden’ tot ‘Commissie Openbare Onderstand’

De oudst gekende instelling is de Sint-Eucheriusgulde, in het midden van de 11de eeuw onder abt Guntram ontstaan als een religieuze broederschap van ‘servientes’ van de abdij, zo blijkt uit een akte van 1192. Maar vanaf 1295 wordt haar doel bestempeld als ‘ad opus pauperum’. Ook het gebruik in 1295 van ‘mamburnus’ en van ‘gulde’, in tegenstelling tot ‘decanus’ en ‘societas et fraternitas’ uit 1192, wijzen in die richting. De bewering evenwel dat ‘la Table, des pauvres de Saint-Trond semble issue, en partie au mains, de la confrérie et plus tard Gilde Saint-Euchère’ houdt geen steek. Tot aan de opheffng van de abdij in 1796 bleef de Sint-Eucheriusgulde een interne aangelegenheid van de abdij.

De belangrijkste Sint-Truidense instellingen voor armen- en ziekenzorg zijn de Vijf Gulden. Zoals de naam zegt gaat het om vijf stichtingen: de H. Geestgulde, OnzeLieve-Vrouwgulde,  het Gasthuis, de Leprozengulde en de Schoengulde. Zoals de Sint-Eucheriusgulde wordt ook hier gulde - gilde dus - gebruikt. Dat woord blijkt in Sint-Truiden sterk de bijklank van armeninstelling gekregen te hebben, wat men elders tafel of dis noemt. Slechts in één geval wordt in Sint-Truiden gulde gebruikt in een andere sfeer, de lakengulde was een soort kamer van koophandel voor het lakenambacht.

Al zijn de V Gulden doorslaggevend inzake armen- en ziekenzorg, er zijn ook de parochiale armentafels. Dat zijn zuiver kerkelijke instellingen voor armenzorg waarbij leken, gekozen door de parochianen, de leiding hebben. Uit goederen en stukken die in 1798 bij het bureau de bienfaisance kwamen, wordt duidelijk dat het in SintTruiden gaat om de huysarmen onser Lieve Vrouweparochie, de ‘armen’ van SintMarten, Sint-Gangulfus, Sint-Pieter en Sint-Niklaas (in 1725 samengevoegd), Sint-Jan, Sint-Catherina, Guvelingen, Schurhoven, Melveren en Bevingen (pas in 1795 bij SintTruiden). De inkomsten uit hun bezit, waarmee eeuwenlang de eigen parochianen in de miserie werden gesteund, lagen beduidend lager dan die van de V Gulden.
Er is nog een apart geval: het begijnhof. Dat is ook wel een parochie maar ook meer dan dat. Er is daar de Sint-Agnetengulde die behoeftige begijnen ondersteunt uit een niet onaardig bezit. Ook hier weer de term ‘gulde’ waarmee het onderscheid wordt gemaakt met een gewone parochiale armentafel. Naast de gulde is er ook de infirmerie. Die infirmerie is veel meer dan de ziekenafdeling van het begijnhof, ze is de beheerinstelling voor het hele begijnhof en zijn vele bezittingen. Haar onroerend bezit bij de ontmanteling tijdens het Franse bestuur heeft een geschat inkomen van
1968 livres, niet zo veel minder dan de V Gulden, en bijna tien keer meer dan de huisarmen van Onze-Lieve-Vrouw.

Welke zijn de vijf instellingen die de Vijf Gulden vormen?
1. Het Gasthuis of het hospitaal werd in 1139 opgericht in de onmiddellijke omgeving van de abdij en precies 100 jaar later werd het verplaatst naar de Stapelstraat. Daar werkte het hospitaal gedurende vele eeuwen. Uit die periode bleef enkel de hospitaalkapel bewaard. In 1682 werd het gasthuis nieuw leven ingeblazen en werd in hetzelfde gebouw een weeshuis opgericht. Vanaf het begin van de 18de eeuw is er van ziekenzorg geen sprake meer, alleen het weeshuis bleef op die plaats bestaan tot 1798. Wel ging het hospitaalgebouw een centrale rol spelen in het beleid van de stedelijke armenzorg. De hospitaalgulde, zoals ze in de 18de eeuw wordt genoemd, wordt dan een instelling voor armenzorg zoals de anderen.

2. De Leprozengulde, de ‘lazarij’ of nog het ‘huys van malaeten’ - voor het eerst vermeld in 1216 - had eveneens een specifeke opdracht, die met het verdwijnen van de melaatsheid verviel. In 1689 overleed de laatste melaatse en hield de werking van de leprozerij Ziekeren op. De leprozengulde, ook hier komt gulde pas in de 18de eeuw voor, werd vanaf 1724 samen met de Schoengulde beheerd.

3. Voor de oorsprong van de Onze-Lieve-Vrouwgulde komen we, zoals voor de SintEucheriusgulde, bij een religieuze broederschap terecht. De ‘fraternitate beate Marie, que vulgo gulde vocatur...’ wordt voor het eerst genoemd in 1171, maar is zeker ouder. De statuten van 1294 leggen nog sterk de nadruk op het religieuze karakter, waar het caritatieve nooit ver weg is. De omschakeling naar stedelijke armentafel is niet precies te situeren. Maar reeds in akten van 1326 en 1352 is er sprake van ‘gulda pauperum’.

4. De Heilige Geestgulde draagt in zijn naam het duidelijkst het spoor van armenzorg. Heilige Geest (-tafel) is op vele plaatsen zoveel als synoniem van armentafel. De oorsprong van de Sint-Truidense H. Geestgulde is niet bekend. De eerste vermelding ervan komt voor in een testament van 1278.

5. Tenslotte is er de Schoengulde, voor het eerst genoemd in hetzelfde testament van 1278 ’ad calceos pauperum’. Een register van 1349 draagt de benaming ‘gulde onser vrouwen te schoen ende te hymden van Sintruden’. Bedelingen van schoenen vindt men ook elders. Een aparte instelling daarvoor is, voor zover bekend, een unicum.
Tot in de l7de eeuw werden schoenmakers betaald voor het maken van schoenen voor de armen en betaalde de Schoengulde ook de kosten van de schoenen van de grauwzusters en de cellenbroeders.

1687 grondegebied der leprozen 

ONTDEKKING VAN DE DAG

Brouwers, Jacques (Jean Xavier), auteur

Sittard 28.10.1912 Maastricht 25.02.2000 

Broer van de priesters Jan en Emile. Klein Seminarie, ondervoorzitter Utile Dulci 1932. Kortverhalen onder pseud. ‘Henk van Dijk’. Priester 1937. Kapelaan Membach 1937, administrator Kelmis (La Calamine) 1943 en kapelaan Welkenraedt 1944. Pastoor Bois 1949, Gelinden 1953 en Smeermaas 1966-1977. Overleden aan brandwonden bejaardenhuis Jekerdal Maastricht. Streekgeschiedenis in Limburgse tijdschriften en dagblad. 

Biografische notities in NBIOW. Lid Société d’art et d’histoire du diocèse de Liège en Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis. Voorzitter Geschied- en Oudheidkundige Kring GOSSU Lanaken 1972-1977. Prijs Gemeentekrediet van België.

Als pastoor van Gelinden bezorgde hij dit dorp een hele reeks historische bijdragen en trok de aandacht op de lokale mergelontsluiting met zijn unieke fossielen.

Lees: JORISSEN; Huldenummer E.H. J. Brouwers, in GOSSU Tijdingen, 24, 1987, p. 95-146; De verdienstelijke historicus E.H. Jacques Brouwers, in Weit was…, Sint-Truiden: Heemkring Sint-Truiden Zuid-Oost, 2, 2009, nr. 2, p. 28-29.
Publicaties, onder meer: De vrouw met de zwarte sluier, een heksenproces te Gelinden in 1667-1669, in Limburg 16, 1957, p. 263-266, 273-284 en 301-308; Feestgids bij gelegenheid van de Eerste plechtige H. Mis van de eerwaarde pater Raoul Vanswegenoven Scheutist…, Gelinden, 1963; De mergel van Gelinden, in Limburg, 44, 1965, p. 70-79; Mirakuleuze genezing van twee Gelindenaren te Kortenbos, in HBVL, 20.05.1983; Gelinden, Engelmanshoven, Klein- en Groot-Gelmen in de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748), in Limburg, 64, 1985, p. 166-174; Wederopbouw van de toren te Engelmanshoven, in Limburg, 66, 1987, p. 33-34; De heren van Brustem, in OLL, 43, 1988, p. 55-92; De Zoon van de Schrijnwerker, in Positief. Thomas More-genootschap, nr. 193, juni 1989, p. 181-186.