De hallentoren werd, samen met de hal, opgetrokken in 1366. In 1606 waaide de eerste toren om en werd hij vervangen door het huidige bouwwerk. De onderste twee geledingen, samen 17 meter hoog, bleven evenwel overeind maar werden later ingesloten door het stadhuis. Van dit oorspronkelijk bouwwerk kan je restanten zien in de hallen. De hallentoren, 46 m hoog, is een mooi voorbeeld van Maasstijl, die gebruik maakt van bakstenen en natuursteen voor speklagen, hoekkettingen en vensteromlijstingen. In de onderste geleding bevindt zich in een centrale rondboognis een Madonna met kind, een kopie van het oorspronkelijke 16de-eeuwse houten beeld, dat in het stadhuis is ondergebracht. De tweede geleding, waarin een paneel met wapenschild staat, wordt bekroond door een kalkstenen fronton met schelpmotief. De vierde geleding bevat een aantal wapenschilden. Boven op de achtkantige lantaarnspits, waarin de gerestaureerde beiaard met 50 klokken is ondergebracht, staat een peervormige spits.
Voor de hallentoren bevindt zich, op een arduinen voetstuk, het 14de-eeuwse perron met een smeedijzeren tweekoppige adelaar. Dit symbool van de stedelijke vrijheden is een werk van Pierre Radoux.



De ‘Expositie’ in 1907 was hét supermoment voor Sint-Truiden. Sinds 1860 had het de eerste plaats in Limburg moeten afgeven aan Hasselt. Maar de provinciegouverneur kwam uit Sint-Truiden en een ambitieus team wilde hier de Luikse tentoonstelling van 1905 overdoen.

In 1907 volgde Sint-Truiden het Luikse voorbeeld van 1905 en hield een provinciale tentoonstelling op een lange strook van de braakterreinen bij het spoorwegstation tot en met het stadspark. Een brug leidde de bezoekers over de Diestersteenweg. De volkswijk De Hel had plaats gemaakt voor het ‘klein stadspark’. Bij de paviljoenen vielen vooral het Paleis de Mijnen en het bouwsel van de steenkoolmijnen van Dahlbush op. De steengroeven van de Ourthe lieten een gedenkzuil oprichten en de oude Parkschool herbergde veilig de tentoonstelling van Oude Kunst.
Een stadsgenoot, baron Henri de Pitteurs-Hiegaerts was sinds 1894 provinciegouverneur en in augustus 1901 werd in Limburg steenkool ontdekt, waar dezelfde familie belangen had. Dokterszoon en bankier Leon Debruyn nam het voortouw. Zijn zwager was notaris Nagels. Ook de ondernemers Baltus, koloniale waren, en Claes-Lekens, bouwpromotor, waren ambitieus. Het organisatiecomité bood een model arbeiderswoning aan het Bureel van Weldadigheid (OCMW), die nog steeds bestaat in de Spoorwegstraat.

Op 28 juli 1907 kon de breedgebaarde, al oudere koning Leopold II met zijn dochter prinses Clémentine vanop de tribune de trekpaarden van Clément Peten uit Velm bewonderen. Ook prins Albert bezocht de tentoonstelling. Op 22 december was het hoogfeest van de belle époque en van de durvende ondernemers in Sint-Truiden voorbij. Meer dan een half miljoen bezoekers en ‘speelreizigers’ – de toenmalige benaming voor toeristen - bezochten expo en stad. De bebouwing in de al geplande nieuwe stationswijk kon starten. Van de expo restte later enkel nog de prestigieuze Prins-Albertlaan en de Expositiestraat, in 1930 vervangen door ‘Astrid’straat. Een gedenksteen staat ingemetseld in een hekpaviljoen van het stadspark.
Van deze ‘wereldtentoonstelling’ voor de Truienaar bleven talrijke prentbriefkaarten en een pas in 1910 rijkelijk uitgegeven ‘Guldenboek’ bewaard. Uitzonderlijk ook persoonlijke toegangskaarten met portretfoto.
