Diederik, ‘Theodoricus’, ‘van Sint-Truiden’, abt

Ca. 1060  Sint-Truiden 25.04.1107 

Opgeleid als knaap in de abdij, letterkundig talent. Scholaster. Vluchtte tijdens troebelen na dood van abt 1082 naar Gent, waar hij heiligenlevens schreef van o.a. Trudo, Bavo en Rumoldus.

Priester  en enigszins gedwongen abt  Sint-Truiden 1099-1107, investituur door de keizer zelf te Aken. Voltooide abdijkerk met koor, transept en crypte ingewijd door bisschop Otbert 1102. Verbeterde kloostertucht volgens hervorming van Cluny 1107 op advies van Rodulfus. Officie van Sint-Trudo, op muziek gezet door Rodulfus. 

Diederik werkte klassieke prozateksten om tot Latijnse poëzie. Bedreven in ‘twee talen’. Voortdurend geschil met concurrent-abt Herman en voogden Hendrik van Limburg en Gijsbrecht van Duras. Abdijdienaar Guntram leidde volkswoede tegen Herman, maar werd vermoord. Handschriften in Universiteitsbibliotheek Luik.

Publ.: De mirabilibus mundi.Lit.: RECUEIL, p. 8-12; Jean G. PREAUX, Thierry de Saint-Trond, auteur du poème pseudo-ovidien De mirabilibus mundi, in Latomus, 6, 1947, p. 353-377; Maurice COENS, Utriusque linguae peritus. En marge d’un prologue de Thierry de Saint-Trond, in Analecta Bollandiana, 76, 1958, p. 118-150; J.H. AERTS, in NBIOW, 3, 1968, kol. 272-276; MONBEL, p. 38-40; KRONIEK, p. 55-73; J. SMITS VAN WAESBERGHE, Het grote Herodesspel of Driekoningenspel van Munsterbilzen, (Limburgse documenten, 2, 1), Hasselt: Provinciaal Archief- en Documentatiecentrum, 1987, p. 49-72; Rudi KÜNZEL, Zo sprak Guntramnus. Het geschiedbeeld van een twaalfde-eeuwse stedeling, in Feestbundel D.P. Blok, Hilversum, 1990, p. 204-215; ID., Beelden en zelfbeelden van middeleeuwse mensen. Historisch-antropologische studies over groepsculturen in de Nederlanden 7de-13de eeuw, (Memoria), Nijmegen: Sun, 1997, p. 164-169; Paul KEVERS ism. Andries WELKENHUYSEN, Het twaalfde-eeuwse Officie van Sint-Trudo, in HBSTEV, p. 201-220.


ONTDEKKING VAN DE DAG

As we carnaval gon viere in Sintruin

As we carnaval gon viere in Sintruin

Ref.
As
we carnaval gon viere in Sintruin,
Loote wee de klokke van den toure luin,
As we carnaval gon viere in Sintruin,
Loepe wee ni recht, ma loepe feelinks schuin.
As
we carnaval gon viere in Sintruin,
Dreinke wee e pintje en gon haand in haand,
Vör te daasten albedieën rond de Latsjaan.
Want zoe gie de carnaval in Groeët Sintruin.

Iederien du mie, och de Gemeinterood,
Effekes de tuigels los kan ginne kood,
Iel het joor ston zijlinks al in vlam en vuur,
Vuir et goed van ’t Stadsbestuur.
Carnaval da zit doe in, da vuul dzje zelf,
Telt ze mèr, die groep is och bè drei maal elf.
En de boug kan alted ni gespanne ston,
Doever loote ze un dan ins per joor ins gon.

Ref.

En vuir goed te fieëste, is doo ‘t Fiestcomiteit,
Dei kreige subsidies och op stond en tijd,
Ma ze moete luistere noo et Stadsbestuur,
Gelèk de Rood van de Commeduur,
Vesteloovet is doe toch vuir iel de stad,
Ozze carnavalsgroepe dee weite da,
En as Scheipe va Plezier roep ich och ‘Vuur!’
Carnaval da is en echte volkscultuur.

Ref.
Ref.
Want zoe gie de carnaval in Groeët Sintruin.



21 Sintruinse miezengers, Sint-Truiden: Het Feestcomité, 1999. Tekst Rudi Festraerts en muziek Ray Heeren. Gezongen door Marcel Gelders, schepen van o.m. cultuur en feestelijkheden.