In de grote hoeve van E. in Straten spookte het. Het is een oud gebouw uit de zestiende eeuw dat gelegen is bij de Romeinse baan. Sommigen beweren zelfs dat het vroeger een klooster is geweest. In de tuin van de hoeve is een ronde ring waar in de winter de sneeuw onmiddellijk smelt. Vroeger woonde er een zekere X, die bijzonder veel ongeluk had met zijn vee. Op een nacht reed er een koets met twee witte paarden naar binnen, terwijl de poorten vanzelf open en dicht gingen. Na een tijdje liet men een pater van de Monnebruurs komen, die de hoeve heeft overlezen en alles met wijwater heeft besprenkeld. Daarna is de toestand weliswaar verbeterd, maar toch is er in die hoeve altijd meer ongeluk geweest dan elders. Tijdens de oorlog is er een bom gevallen op de hoeve, die helemaal is uitgebrand.
De grote 'winning' van Engelbosch te Straten, daar spookte het. Dat is een oud 'geleeg' uit de jaren vijftienhonderd en het ligt tegen de Romeinse baan. Ze willen ook hebben dat dat ooit een klooster geweest is. Daar in de hof is een plaats, een ronde ring, waar in de winter de sneeuw direct weg is. Toen daar een zekere R. woonde, hadden die mensen toch zoveel ongelukken in hun stallen onder de beesten. Op een nacht vlogen de poorten open en toen reed daar een koets met twee witte paarden in en die reed van achter weer uit en toen gingen de poorten weer toe. Dat waren christelijke mensen en ze deden een pater komen van de 'Monnebruurs' uit de stad, en die heeft alles overlezen en overal wijwater gesprenkeld. Toen is dat verbeterd maar 't is nooit helemaal gedaan geweest. Daar zijn altijd meer ongelukken geweest 'als' ergens anders. Daar hebben verschillende boeren gewoond, maar 't was lang zo erg niet als toen die koets daar kwam. Dat was ene die na zijn dood terugkwam, vertelden ze. Nu, in de oorlog, zijn daar nog bommen gevallen en de 'winning' is uitgebrand, zo ligt ze daar nog altijd.
Opgetekend door F. Beckers, Leuven, 1947 in Bevingen
Ref.
As we carnaval gon viere in Sintruin,
Loote wee de klokke van den toure luin,
As we carnaval gon viere in Sintruin,
Loepe wee ni recht, ma loepe feelinks schuin.
As we carnaval gon viere in Sintruin,
Dreinke wee e pintje en gon haand in haand,
Vör te daasten albedieën rond de Latsjaan.
Want zoe gie de carnaval in Groeët Sintruin.
Iederien du mie, och de Gemeinterood,
Effekes de tuigels los kan ginne kood,
Iel het joor ston zijlinks al in vlam en vuur,
Vuir et goed van ’t Stadsbestuur.
Carnaval da zit doe in, da vuul dzje zelf,
Telt ze mèr, die groep is och bè drei maal elf.
En de boug kan alted ni gespanne ston,
Doever loote ze un dan ins per joor ins gon.
Ref.
En vuir goed te fieëste, is doo ‘t Fiestcomiteit,
Dei kreige subsidies och op stond en tijd,
Ma ze moete luistere noo et Stadsbestuur,
Gelèk de Rood van de Commeduur,
Vesteloovet is doe toch vuir iel de stad,
Ozze carnavalsgroepe dee weite da,
En as Scheipe va Plezier roep ich och ‘Vuur!’
Carnaval da is en echte volkscultuur.
Ref.
Ref.
Want zoe gie de carnaval in Groeët Sintruin.