X en Y gingen op een koude winterdag op strooptocht. Toen ze een tijdje onderweg waren, zei Y "X, blijf jij hier wachten. Ik ga verder tot aan de Driebonder, waar ik de hazen in deze richting zal drijven." Toen X met zijn geweer in de hand zat te wachten, kwam er een haas aangelopen, maar X dacht "Nu kan ik niet schieten, want het dier is al te dichtbij; op die manier zou ik het helemaal in stukken schieten. Ik kan beter wachten tot de haas hier voorbij is." Maar de haas kwam tot bij X, snuffelde aan zijn voeten en vroeg toen "Zijn de andere hazen hier al voorbij gekomen?" Geschrokken door dit sprekende dier, liep X naar Y en vroeg of hij de haas ook had gezien. De haas was inderdaad ook aan het geweer van Y komen snuffelen, en het dier had gezegd " Je zal nooit nog een haas neerschieten!" Sindsdien hebben X en Y het nooit meer aangedurfd om te gaan stropen.
In de oude tijd waren er veel 'loerjagers'. Zo hadt ge Rinuske de H., en die heeft me eens een historie verteld toen we de patatten aan 't uitdoen waren, dat had hij persoonlijk aan de hand gehad. Rinuske en Ber H. waren op de 'loer' en 't vroor stenen, zo koud was het. Ber zei 'Rikus blijf gij hier, ik ga tot aan de Driebonder, hier komen de hazen dan af die ik opjaag. Toen Rikuske daar wat lag, met zijn geweer zo gereed, kwam daar een haas af, een schoon beestje, zo vet als een 'kurren' en Rikuske dacht 'Ik mag niet meer schieten, hij is te kort, anders is hij 'zo na vaneen als moos', ik zal wachten tot als hij door is.'Maar die haas kwam tot aan Rikuske en hij snuffelde aan zijn geweer en toen zei hij 'Zijn de anderen al door?' Toen liep Rikuske naar Ber maar die vroeg al of hij die haas ook gezien had. 'Hij kwam aan mijn geweer snuffelen, zei Ber, en toen zei hij 'Ik ben bij Rikus geweest en ik was de eerste, maar ge zult nooit geen haas meer schieten.' ''t Deugt niet om op de 'loer' te gaan' zeiden ze, en ze hebben ook niets meer geschoten sinds toen.
Opgetekend door F. Beckers, Leuven, 1947 in Brustem
De stad Mechelen groeide bij de Dijle en lag in de middeleeuwen dus op de vaarroute tussen Zoutleeuw en Antwerpen in het hertogdom Brabant. De abdij van Sint-Truiden had er ooit haar ambassade.
Het Groen Waterke, een vliet aan de Ankerbrug in de schaduw van de Sint-Romboutskathedraal, is het meest schilderachtige plekje van de stad om te fotograferen. Vlakbij liggen de vluchthuizen van belangrijke abdijen: Affligem, Tongerlo en Sint-Truiden. In de woelige 16de eeuw, toen protestanten in de Nederlanden rebelleerden, hielden de abdijen van het platteland graag een pied-à-terre binnen de veilige wallen van een stad. Die ‘refuge’ was ooit nuttig voor lobbywerk in vredestijd. Zeker in Mechelen, toen zowat de hoofdstad van de Nederlanden.
Ook in Sint-Truiden zochten abdijen en kloosters van de verre omgeving hun toevlucht. We kennen nu vooral nog de refuges van Averbode (Ursulinen) en Herkenrode (vroeger de ‘Broeders’ in de Schepen Dejonghstraat). Jozef Smeesters somt er in de catalogus ‘18de eeuw’ bij de Trudofeesten 1993 nog een hele reeks andere op. De refugie van de vrouwenabdij van Nonnemielen werd later legerkazerne en verdween voor het administratief centrum. De praktijk van zo’n vluchthuis vinden we bijvoorbeeld in het archief van de Zepperse begaarden. Die hadden hun toevluchtwoning in de Gangelofparochie. Ze verhuurden het in 1678 aan een edelman uit Aalst, met last om in oorlogstijd plaats te ruimen. De pachter van de kloosterhoeve kreeg in zijn contract de verplichting om in woelige tijden alle meubels naar Sint-Truiden te voeren. Hij kreeg daarvoor kost en drank. Ook het kloostergraan, waardevast kapitaal, werd altijd naar de zolder in de veilig omwalde stad gereden. Na het ontmantelen van de wallen en poorten in 1675 op bevel van de Franse zonnekoning lag het stadscentrum wel open en bloot.
De Truiense abt Joris Sarens was geboren in Mechelen in 1477. Zijn broer, kanunnik Willem, liet rond 1540 in zijn vaderstad een prachtig gebouw met traptorentje en drie vleugels rond een binnenplaats metselen. Een combinatie van roze baksteen met witte kalkzandsteen. Enkele jaren later erfden broer Joris en de abdij van Sint-Truiden het pand. In 1611 kwam het in louter Mechelse privéhanden. Een stoute Mechelse bron schrijft de verkoop toe aan het geldgebrek van onze abdij, geplaagd door de Opstand in de Nederlanden en Luik.
De ranke traptoren is alleen onderaan nuttig, de rest is pure pronk en status. Wel een boeiende, hoge uitkijkpost in een tijd toen de mensen niet vlogen. Je kan het best vergelijken met het Antwerps torentje in het stadskwartier te Bokrijk. Het beschermde gebouw, lange tijd archief van het aartsbisdom, is in 2000 op kosten van de provincie Antwerpen schitterend gerestaureerd. Het doet onder meer dienst als conferentieplek voor de Belgische bisschoppenraad. De Antwerpse deputatie gaf bij de restauratie een glossy brochure uit in 2000.