Waarom hangt er een marmeren plaat op de muur van de vroegere school in de Hamelstraat ?
Het is intussen al de tweede versie van een gedenksteen voor Truienaar Simon Michaël Coninckx . De speelplaats van het vroegere Heilig Grafinstituut heeft het huis van deze kanunnik opgeslokt. Eerwaarde Heer Simon Michaël leefde tussen 1750 en 1839 in een bewogen tijdscharnier, op de overgang van het oude naar het nieuwe regime. Zijn vader, een begoede handelaar in garen en bandwerk, liet hem in 1772 een Romereis maken. De jonge student bleef er drie jaar en hield een reisdagboek bij, dat gelukkig bewaard bleef. De kanunnik was een boekenwurm die temidden van zijn goed geordende bibliotheek Franse fabels in het toenmalige ‘Vlaams’ vertaalde. Een Frans letterkundige op reis van Luik naar Maastricht maakte in 1786 een omweg langs Sint-Truiden om met Coninckx en diens broer advocaat een koffie te drinken. Hij prees de werkkamer van Coninckx, in Frankrijk bekend als de schrijver van de ‘Saisons’ als een museum!
De priester was lid van het kapittel van de Sint-Truidense hoofdkerk, maar legde onder de Franse bezetter de eed van haat aan het koningschap af. Dat werd hem niet in dank afgenomen door de katholieke bevolking. De stedelingen verstoorden zijn missen tot Napoleon opnieuw vrede sloot met de kerk, omdat hij de Paus nodig had. In de Hollandse tijd werd Coninckx als taalverdediger lid van belangrijke nationale letterkundige instellingen.
Onze Sint-Truidense kanunnik hield in zijn luimige, spottende punt- en mengeldichten zijn stadsgenoten een spiegel voor. De tengere, kleine Coninckx werkte ook mee aan de toen populaire almanakken. Die stonden vol praktische weetjes en prettige cursiefjes. Zo schrijft Coninckx rond 1830 over zijn vaderstad Sint-Truiden, die op vijftig jaar tijd oneindig in rijkdom groeide, met alle moderniteit van dien:
‘Men ziet nu overal nieuw’modes in-gebragt, bloote ellebogen, shaels, en kort gesneden haren. Men vindt nu overal, waer leeme hutten waren, nieuw’steene huizen, net gebouwd, fraei porselein, mahony hout, jongmans die vader zijn en moeders ongetrouwt’.
In zijn zelf opgestelde grafschrift noemt hij zichzelf (Si)Mon Coni(nckx). Het Sint-Truidense Davidsfonds herdacht deze dichter in 1889, een halve eeuw na zijn dood. Zijn belangrijkste teksten zijn toen heruitgegeven bij Moureau en een eerste gedenkplaat verscheen op de gevel van zijn huis. Gustaaf Mathys liet in 1910 al een levensbeschrijving van kanunnik Coninckx drukken, maar wie meer wil weten over deze literaire figuur van nationaal formaat kan beter terecht in de onderbouwde artikels die romanist en stadsgenoot Guido Wulms schreef, soms in samenwerking met professor Jos Smeyers.
Achter het piramidekerkje van Bautershoven houdt een blauwe steen zich recht in de graskant. Gelukkig heeft iemand er een boompje naast geplant, anders rij je er zo voorbij.
Hendrik Prijs, onze Limburgse Elsschot, schreef het trieste verhaal van Suske de Poup en het Voorvelleke . Dat deden later ook historieschrijver Achille Thijs, de dialectkring Het Neigemenneke en historicus Frank Decat.
Die twee bejaarde vagebonden werden volgens de ingekapte tekst op de steen hier levend verbrand begin oktober 1784. Ze hadden de Gebrande winning in de fik gestoken, verderop richting stad.
Nu laait het vuur daar alleen nog op onder het fornuis om de restaurantbezoekers te verwennen met een zakenlunch. In de zijgevel boven een poortje lees je het jaartal 1785 en de initialen van pachter Van den Hove op de sluitsteen.
De bokkenrijders liggen nog in ons gezamenlijk geheugen, al was het maar door een album van Suske en Wiske. Maar of de twee brandstichters bij zo'n bende hoorden? In elk geval biechtten ze op dat op de heide 't Dekket in Zepperen een duivelse eed van zwijgplicht was afgelegd. Aanstokers waren vier Walen, maar die zijn nooit gesnapt. Criminelen in de jaren 1700 probeerden wel meer bij de rijke boeren geld af te persen. Ze dreigden met brandstichting in een anonieme brief, vastgebonden aan de ring van de poort. De lemen boerderijen onder strodak waren een weerloze prooi.
Petit en Martens voerden hun dreigement uit maar vielen al snel in handen van de schout, zowat de sheriff of politiecommissaris in die tijd. Ze werden gefolterd bij hun verhoor en terechtgesteld aan het Gebrand Lindeken, richting Zepperen. In de stoet ging het van de stad naar de bewuste plek. Suske (Martens) en het Voorvelleke (Petit) werden iets voor de middag op twee passen van elkaar aan een balk geketend. Ze leefden volgens het executieverslag nog drie tot vier minuten in het vuur, maar waren na twee uren nog slechts een hoopje asse.
Dat was de bijnaam van een Franse deserteur, Petit die altijd een lederen smidsvel droeg. Hij huysde, hoetelde en boddelde met de buurvrouw van Suske en met twee Walen. Zijn veertienjarige zoon kreeg wroeging en praatte zijn vader na één week al aan de brandstapel. Truienaar Suske of Fransciscus Martens was een strodekker en leemplakker uit de Hel , een volkswijk nabij de Diestsepoort. Hij was ooit getrouwd geweest met een ware 'poup' van een vrouw, die stierf op bedevaart naar Compostela. Sus hertrouwde later met de dievegge Anastasia Kaky . Die zorgde voor de vuurlonten. Anastasia was een taai wijf en doorstond eerst de tortuur van tenenrek, duimschroeven en 'Spaanse' spanlaarzen. De strappade of de katrol waarmee de beul haar armen achterwaarts optrok deed Kaky uiteindelijk bekennen. Ze werd als medeplichtige gewurgd en geroosterd op de Grote Markt. Haar verminkte lijk hing later als afschrikking in een gaffel op de gerechtsplek van de abt, nu op de kruising van Tramstraat en Halmaalweg .
Hendrik Prijs gaf zijn roman Het Zwakke Verzet uit in 1942. Hij las daarvoor de originele processtukken door. Een proefje van de woorden die hij Suske in de mond legt: De groote winning stond, lijk de oogst in het veld, van de geweldige hitte der laatste dagen poederdroog en als te wachten op ons vonkje vuur. Met vieren hebben we het hem gelapt. De twee Walen, het Voorvelleke en ik. Petit bracht zijn melkmuil van een zoon mee. Ik keef hem verdacht aan, de kerel had een te eerlijk gezicht om betrouwbaar te zijn en bood te veel tegenstand. 'Hij kan een handje bijsteken', sprak het Voorvelleke, 'hij moet meer man worden'. 'Zijn wij geen mans genoeg, Voorvelleke?' 'Muil, dicht en aan 't werk!'
De rijke Lambert Keyenberg-Baltus had bij Bautershoven-Bernissem tussen de twee oorlogen een eigen vliegveld en liet naar verluidt de boodschap op hout uit 1784 vastleggen in de huidige steen aan de wegkant.