Een man die 's nachts naar huis kwam, moest tegen een weerwolf vechten. Toen de weerwolf begon te bloeden, veranderde hij in een mens. De weerwolf bleek een vriend van de man te zijn.
ene man was ne kie ’s nachs thösgekoumen en hem hâ teige ne weerwolf moete vechte; en as hem hem bloed gezet hâ, was het zene kamerôt.
Opgetekend door A. Abeels, Leuven, 1965 in Engelmanshoven
De Zondag-middag is héél ingetogen.
De luchten, klaar van winterkilte, beven
met teeder rood van lage zon doorweven;
de luchten, waar geen vogel komt gevlogen...
De middagrust mag gééne stoornis doogen.
Al wil somwijlen vluchtig óverzweven
een verre galm van joelend kinderleven :
dra weegt de klare rust weer onbewogen.
Is het in sneeuw – die dezen nacht zoo zacht
de stille stede zwachtelde in heur vacht –
dat doezel-vaag verdooven nu geluiden?
O vrome middagvrede van Sint-Truiden,
dat om te ontwaken uit zijn sluimer, wacht
tot plotse kloosterklokken vespers luiden !