X uit Opheers ging op een dag met enkele mensen naar Hoepertingen. Ze droegen allemaal een mooie pasgestreken kiel. Een heks had er echter voor gezorgd dat ze allemaal vol luizen zaten, die overal over hun lichaam kropen.
Als een heks u iets aandoet dan is het minste dat ze kan doen, u vol luizen zetten. Daar zal ik u eens iets van vertellen. Bona van Peejes van Opheers ging eens naar Hoepertingen met nog een man of drie en ze hadden fijn-gestreken kielen aan. Ik heb daar dikwijls horen mee lachen, dat ze van hun neus maakten en alleman blageerden, terwijl de luizen aan hun hals in- en uitkropen. Dat had een heks hun gelapt. Dat was toen de mannen nog een lange, blauwe kiel droegen.
Opgetekend door F. Beckers, Leuven, 1947 in Groot-Gelmen
De Zondag-middag is héél ingetogen.
De luchten, klaar van winterkilte, beven
met teeder rood van lage zon doorweven;
de luchten, waar geen vogel komt gevlogen...
De middagrust mag gééne stoornis doogen.
Al wil somwijlen vluchtig óverzweven
een verre galm van joelend kinderleven :
dra weegt de klare rust weer onbewogen.
Is het in sneeuw – die dezen nacht zoo zacht
de stille stede zwachtelde in heur vacht –
dat doezel-vaag verdooven nu geluiden?
O vrome middagvrede van Sint-Truiden,
dat om te ontwaken uit zijn sluimer, wacht
tot plotse kloosterklokken vespers luiden !