X uit Duras was een weerwolf. Toen de weerwolf op een dag een man aanviel, had die hem op zijn snuit geslagen, waardoor hij bloed verloor. Daarop veranderde de weerwolf in een mens. De man herkende de weerwolf onmiddellijk en vertelde zijn naam aan iedereen. De pastoor verplichtte de man echter om in de kerk zijn woorden terug te nemen "Mensen, ik heb gezegd dat X een weerwolf is. Dat is niet waar, maar kijk toch maar uit voor hem!" Er wordt ook verteld dat het zoontje van X zei "Mijn vader verandert zich in een hond, en ik sla hem met een zweep op zijn achterste."
Jan T. van Duras was een weerwolf en hij had een man aangevallen en die had hem op zijn snuit 'gehood' en toen hij gebloed had, was hij mens en toen was hij gekend en die man had dat overal verteld. Maar toen verplichtte de pastoor hem zijn woorden terug te nemen en in de kerk heeft hij toen gezegd 'Mensen, ik moet mijn woorden herroepen dat Jan T. een weerwolf is, maar hoedt u voor hem.' Toen wisten de mensen toch dat Jan T. ene was. Ze vertelden ook dat Jan T. zijn zoontje eens gezegd had'Onze pa, die maakt 'hem' hondEn ik kap hem met een 'smetje' in zijn kont.'
Opgetekend door F. Beckers, Leuven, 1947 in Runkelen
In de oudheid werden in oorlog of jacht veroverde trofeeën aan een stok opgehangen. Dit motief ging een eigen leven leiden als allegorische decoratie. Kalksnijders modelleerden in het nog vochtige stucwerk voorwerpen tussen bloemenslingers aan linten opgehangen.
In het stadhuis op de Grote Markt op het 'schoon verdiep' zijn in de hoge vestibule de vier kunsten en twee speciale thema's uitgewerkt, de zeevaart en het landleven. Die laatste werken dateren waarschijnlijk uit de Hollandse periode (1815-1830) onder burgemeester J.A.N. Van den Berck. Scheepvaart en de Nederlandse vertaling van Vergilius wijzen daarop.