Doden komen terug wegens een niet volbrachte gelofte

Doden komen terug wegens een niet volbrachte gelofte

Bij de familie X leed een man aan een pijnlijke ziekte. "Het is niet erg", sprak zijn vrouw, "ik zal naar Scherpenheuvel gaan en op mijn blote knieën driemaal rond de kerk kruipen." Maar de man stierf vooraleer de vrouw op bedevaart was geweest. Op een avond zag de weduwe een klein vlammetje op de sokken die boven de kachel hingen te drogen. De vrouw veronderstelde dat het vlammetje uit de kachel kwam en sloeg het weg. Toen enkele dagen later weer hetzelfde gebeurde, liep de vrouw verschrikt naar haar kamer. Haar dode man trok echter de deur open en zei "Je weet toch wat je hebt beloofd, hè?" De weduwe vroeg raad aan de pastoor, die zei "Als je dat beloofd hebt, dan moet je dat doen. Wanneer je op bedevaart vertrekt, moet je de stok van je man aan de deur zetten en zeggen 'Ga maar door, ik volg je wel.' Als je dat niet doet, zal je de spoken vaak moeten dragen wanneer ze op je rug springen." Toen de vrouw in de kerk van Scherpenheuvel aankwam, zag ze de stok van haar man al hangen. Ze gaf twee frank aan een arme vrouw, die voor haar rond de kerk wilde kruipen. Toen de weduwe weer thuis was, zag ze dat de stok van de man verdwenen was zijn ziel was verlost.

Hier in de geburen bij G. was de man al een tijd ziek en hij zag toch zoveel af. 't Is niets, zei de vrouw, ik zal naar Scherpenheuvel gaan en op mijn blote knieën zal ik drie keren rond de kerk kruipen. Maar de man stierf en de vrouw was niet gegaan. En op een avond toen ze wou slapen gaan, zag ze een vlammeke op de kousen die boven de stoof te drogen hingen, maar ze meende dat het een vonk uit de stoof was en ze sloeg het weg en ze deed het licht aan. Dat was nog eens gebeurd en op een nacht moest ze eens opstaan en toen was het vlammeke weer daar en ze maakte dat ze op haar kamer was en ze sloeg de deur toe maar voordat ze in 't bed was, trok de man de deur open en toen zei hij 'Ge weet toch wat ge moest doen, hé?' En de vrouw ging dat tegen de pastoor zeggen. 'Dat moet ge doen asls ge dat beloofd hebt, maar weet ge wat ge moet doen, als ge gaat, dan zet ge zijn stok aan de deur en dan moet ge zeggen 'Gaat maar door, ik volg u, anders moet ge ze dikwijls dragen als ze op uwe rug springen.' En toen ze te Scherpenheuvel in de kerk kwam, zag ze die stok daar al hangen en ze gaf aan een arme vrouw twee frank en die kroop toen voor haar rond de kerk. En toen ze thuis kwam, was de stok weg. Toen was haar man verlost.269

Opgetekend door F. Beckers, Leuven, 1947 in Velm

ONTDEKKING VAN DE DAG

Onze vierde toren staat in Mechelen

De stad Mechelen groeide bij de Dijle en lag in de middeleeuwen dus op de vaarroute tussen Zoutleeuw en Antwerpen in het hertogdom Brabant. De abdij van Sint-Truiden had er ooit haar ambassade.

Het Groen Waterke, een vliet aan de Ankerbrug in de schaduw van de Sint-Romboutskathedraal, is het meest schilderachtige plekje van de stad om te fotograferen. Vlakbij liggen de vluchthuizen van belangrijke abdijen: Affligem, Tongerlo en Sint-Truiden. In de woelige 16de eeuw, toen protestanten in de Nederlanden rebelleerden, hielden de abdijen van het platteland graag een pied-à-terre binnen de veilige wallen van een stad. Die ‘refuge’ was ooit nuttig voor lobbywerk in vredestijd. Zeker in Mechelen, toen zowat de hoofdstad van de Nederlanden.

Ook in Sint-Truiden zochten abdijen en kloosters van de verre omgeving hun toevlucht. We kennen nu vooral nog de refuges van Averbode (Ursulinen) en Herkenrode (vroeger de ‘Broeders’ in de Schepen Dejonghstraat). Jozef Smeesters somt er in de catalogus ‘18de eeuw’ bij de Trudofeesten 1993 nog een hele reeks andere op. De refugie van de vrouwenabdij van Nonnemielen werd later legerkazerne en verdween voor het administratief centrum. De praktijk van zo’n vluchthuis vinden we bijvoorbeeld in het archief van de Zepperse begaarden. Die hadden hun toevluchtwoning in de Gangelofparochie. Ze verhuurden het in 1678 aan een edelman uit Aalst, met last om in oorlogstijd plaats te ruimen. De pachter van de kloosterhoeve kreeg in zijn contract de verplichting om in woelige tijden alle meubels naar Sint-Truiden te voeren. Hij kreeg daarvoor kost en drank. Ook het kloostergraan, waardevast kapitaal, werd altijd naar de zolder in de veilig omwalde stad gereden. Na het ontmantelen van de wallen en poorten in 1675 op bevel van de Franse zonnekoning lag het stadscentrum wel open en bloot.

De Truiense abt Joris Sarens was geboren in Mechelen in 1477. Zijn broer, kanunnik Willem, liet rond 1540 in zijn vaderstad een prachtig gebouw met traptorentje en drie vleugels rond een binnenplaats metselen. Een combinatie van roze baksteen met witte kalkzandsteen. Enkele jaren later erfden broer Joris en de abdij van Sint-Truiden het pand. In 1611 kwam het in louter Mechelse privéhanden. Een stoute Mechelse bron schrijft de verkoop toe aan het geldgebrek van onze abdij, geplaagd door de Opstand in de Nederlanden en Luik.

De ranke traptoren is alleen onderaan nuttig, de rest is pure pronk en status. Wel een boeiende, hoge uitkijkpost in een tijd toen de mensen niet vlogen. Je kan het best vergelijken met het Antwerps torentje in het stadskwartier te Bokrijk. Het beschermde gebouw, lange tijd archief van het aartsbisdom, is in 2000 op kosten van de provincie Antwerpen schitterend gerestaureerd. Het doet onder meer dienst als conferentieplek voor de Belgische bisschoppenraad. De Antwerpse deputatie gaf bij de restauratie een glossy brochure uit in 2000. 


Lees: Linda VAN LANGENDONCK, Monnikenwerk- en engelengeduld: geschiedenis en restauratie van de voormalige refuge van Sint-Truiden te Mechelen, Antwerpen: Provincie Antwerpen Dienst Kunstpatrimonium, 2000.