Kijk me aan,
zie me staan!
Eerst zetten
ze me op
puntdak,
monnikskap,
verdrievoudigen
mijn mutsen,
rekken ze tot
gotiek, bekronen
me met lampenkap:
classicistische zotskap:
ik spuw:
VUUR!
Word
geblakerde
maaslandse
zwoerd.
Onderga dan
stil en stom
discostorm,
tot, eindelijk,
volwassen nu,
blootshoofds,
ik je groet Bink,
marktkramer,
toerist, valk
of vink.

In de oudheid werden in oorlog of jacht veroverde trofeeën aan een stok opgehangen. Dit motief ging een eigen leven leiden als allegorische decoratie. Kalksnijders modelleerden in het nog vochtige stucwerk voorwerpen tussen bloemenslingers aan linten opgehangen.
In het stadhuis op de Grote Markt op het 'schoon verdiep' zijn in de hoge vestibule de vier kunsten en twee speciale thema's uitgewerkt, de zeevaart en het landleven. Die laatste werken dateren waarschijnlijk uit de Hollandse periode (1815-1830) onder burgemeester J.A.N. Van den Berck. Scheepvaart en de Nederlandse vertaling van Vergilius wijzen daarop.
