Het vel van een weerwolf verbranden

Het vel van een weerwolf verbranden

Op een hoeve werkte een knecht die 's nachts als schaap rondliep. Het schaap maakte het vee los en sprong zowel mensen als dieren op de rug. De boer en de boerin vermoedden al een hele tijd dat er iets mis was met de jongen. Hun vermoeden werd bevestigd toen ze in de schuur zijn vel vonden. Toen ze het vel in de oven hadden gegooid, stond de jongen plots naast hen. De jongen werd door zeven mannen vastgehouden opdat hij zijn vel niet opnieuw zou te pakken krijgen. Toen het vel was opgebrand, sprak de knecht "Laat me nu maar los; ik ben het kwijt. Nu ben ik gelukkig."

Mam haar mam werkte in een 'winning' en daar was een knecht die 's nachts als een schaap rondliep en die deed dan van alle kwaad. Die liet de beesten los en dan sprong hij erop en ook op de mensen sprong hij. Maar ze waren gewaar geworden wie dat was en ze hadden hem afgelet en toen zagen ze dat hij zijn vel in een krib stak. Toen deden ze hem werken gaan op het land dat het wijdst lag en toen staken ze het vel in de oven. Maar 't vuur was er nog niet aan of hij stond daar al nevens hen, maar ze 'hoden' de oven toe voor zijn neus en toen moesten ze hem met zeven man vasthouden of hij sprong erin en toen deed hij lelijk. En toen het vel opgebrand was, zei hij 'Laat me nu maar los, nu ben ik ervan af, nu ben ik gelukkig.'

Opgetekend door F. Beckers, Leuven, 1947 in Zepperen

ONTDEKKING VAN DE DAG

As we carnaval gon viere in Sintruin

As we carnaval gon viere in Sintruin

Ref.
As
we carnaval gon viere in Sintruin,
Loote wee de klokke van den toure luin,
As we carnaval gon viere in Sintruin,
Loepe wee ni recht, ma loepe feelinks schuin.
As
we carnaval gon viere in Sintruin,
Dreinke wee e pintje en gon haand in haand,
Vör te daasten albedieën rond de Latsjaan.
Want zoe gie de carnaval in Groeët Sintruin.

Iederien du mie, och de Gemeinterood,
Effekes de tuigels los kan ginne kood,
Iel het joor ston zijlinks al in vlam en vuur,
Vuir et goed van ’t Stadsbestuur.
Carnaval da zit doe in, da vuul dzje zelf,
Telt ze mèr, die groep is och bè drei maal elf.
En de boug kan alted ni gespanne ston,
Doever loote ze un dan ins per joor ins gon.

Ref.

En vuir goed te fieëste, is doo ‘t Fiestcomiteit,
Dei kreige subsidies och op stond en tijd,
Ma ze moete luistere noo et Stadsbestuur,
Gelèk de Rood van de Commeduur,
Vesteloovet is doe toch vuir iel de stad,
Ozze carnavalsgroepe dee weite da,
En as Scheipe va Plezier roep ich och ‘Vuur!’
Carnaval da is en echte volkscultuur.

Ref.
Ref.
Want zoe gie de carnaval in Groeët Sintruin.



21 Sintruinse miezengers, Sint-Truiden: Het Feestcomité, 1999. Tekst Rudi Festraerts en muziek Ray Heeren. Gezongen door Marcel Gelders, schepen van o.m. cultuur en feestelijkheden.