Bij de Brustempoort woonde een meisje dat altijd ziek was. Regelmatig kwam daar een heks iets vragen dat men niet had. Een geestelijke stelde vast dat het kind behekst was en raadde de vader aan om naar de kerk van Grivegné te gaan. Toen de man de kerk verliet, was het kind dood.
op den hoek van de Brustempoeurt was vruger e metske da altêd ziek was; en di huir âvers hadden een slachterê; en dô kam altêd een heks it vrôge dat er ni was; en dan vroeg ze da kend te zien; en da begon dan altêd te kêve; en ze ginge no ne spirit en dee zei dat het een heks was; en de vôder moes no de kerk van Grivegnei gôn, zei de spirit; mo die heks zou hem slôn en alles; en da dui ze oek; en as de man böte de kerk kam, was het kind toch doeud.
Opgetekend door A. Abeels, Leuven, 1965 in Sint-Truiden
De Zondag-middag is héél ingetogen.
De luchten, klaar van winterkilte, beven
met teeder rood van lage zon doorweven;
de luchten, waar geen vogel komt gevlogen...
De middagrust mag gééne stoornis doogen.
Al wil somwijlen vluchtig óverzweven
een verre galm van joelend kinderleven :
dra weegt de klare rust weer onbewogen.
Is het in sneeuw – die dezen nacht zoo zacht
de stille stede zwachtelde in heur vacht –
dat doezel-vaag verdooven nu geluiden?
O vrome middagvrede van Sint-Truiden,
dat om te ontwaken uit zijn sluimer, wacht
tot plotse kloosterklokken vespers luiden !

