Heden liggen rond de voormalige abdijgebouwen van Nieuwenhoven enkele vijvers die het restant vormen van een heus vijvercomplex (11,7 ha), waarvan het bestaan zeker tot de 16de-17de eeuw kan worden teruggevoerd, maar dat waarschijnlijk ook al vroeger bestond. De vijvers werden aangelegd in opdracht van de abdij van Sint-Trudo, die het domein in Nieuwenhoven bezat.
De vijvers of wijers ontstonden door de opstuwing van het water in de vallei van de Kelsbeek. In cascade lagen de wijers, vertrekkend van twee bronnetjes (op 58,5 en 55,7m hoogte) in het nabijgelegen bos op de flank van het interfluvium tussen Herk en Gete, gebruik makend van het hoogteverschil van pakweg 16m. De wijers zelf lagen op een hoogte tussen 44,8 en 42,2m. Daar was het hoogteverschil dus veel geringer. Dergelijk ancien régime-visvijvers waren zo ontworpen dat ze gemakkelijk konden afwateren voor het oogsten van de vis. Op het laagste punt werd het water via een systeem van buizen of afwateringsgrachtjes naar de Kelsbeek afgevoerd. Ter hoogte van de abdijsite volgt de Kelsbeek een duidelijk gekanaliseerde loop. Ook dat is het werk van de abdij van Sint-Truiden. Vermoedelijk lag de natuurlijke loop van de Kelsbeek op het traject van de wijers en werd ten zuiden van de vijvers een parallelle beek aangelegd voor de doorstroming en de afwatering van het vijverwater (Stevens 1985, p. 21). Na het opgeven van de wijers is alleen het gekanaliseerde beekje blijven bestaan.
De vijvers hadden ongetwijfeld een esthetische waarde, maar ook een nutsfunctie als visvijver. Qua viskweek bestond een voorkeur voor karpers, een soort die in de 17de-18de eeuw regelmatig op het menu van kloosterlingen stond (Verboven 2006, p. 53, 57). Begin 16de eeuw oogstte de abdij ongeveer 2000 karpers op hun vijvers (Simenon 2012, p. 383)
Samen met de opheffing van abdijen eind 18de eeuw zijn ook vele van deze zoetwatervijvers verdwenen (Verboven 2006, p. 27-28, 32). Op het domein van Nieuwenhoven was dat niet anders. In 1825 waren nog maar twee van deze vijvers in gewijzigde vorm bij het kasteel bewaard, de anderen waren intussen gedempt, verbost of verland. Naar aanleiding van de parkaanleg bij het kasteel in de 19de eeuw werd één van de vijvers gereactiveerd, maar even later weer opgegeven. De vijver nabij de weg ‘Nieuwenhoven’ is het resultaat van een ingreep na 1960. Hij werd op dezelfde plaats als de 17de-eeuwse 'Kanten Wijer' uitgegraven.
Nadat het water in de bovenloop van de Kelsbeek erg vervuilde, is in de jaren 1980 gekozen voor een scheiding tussen enerzijds de watertoevoer op het domein en anderzijds de Kelsbeek (Stevens 1985, p.23-25, Stevens 1993, p. 270). Met dat doel voor ogen werden in het bos grachtjes en dammetjes aangelegd die op de bestaande waterhuishouding ingrepen. De slechte waterkwaliteit in de Kelsbeek maakte het leven van vis in de vijvers onmogelijk. De toevoer van water via de grachtjes op de flanken van het bos verbeterde de waterkwaliteit op de site aanzienlijk.
Op dit ogenblik telt het domein nog vijf vijvers, restanten van het oorspronkelijke vijvercomplex. Zij vertonen niet meer de oorspronkelijke vorm of aanblik van de tien 17de-eeuwse wijers, maar volgen wel de hoofdstructuur van het complex. Vooreerst is er de hoger gelegen 'Zwarte vijver', één van de bronvijvers van het complex. Bij het voormalige abdijkasteel en hoeve liggen aan de oost en zuidzijde drie vijvers. Een vijfde vijver die op het traject van de Kelsbeek ligt, wordt heden omgebouwd tot vis- en educatieve vijver.
Bron: Bevat overheidsinformatie, verkregen onder de modellicentie voor gratis hergebruik Vlaanderen v1.0. URI:
Agentschap Onroerend Erfgoed 2019: Vijvercomplex bij domein Nieuwenhoven [online] https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/135427 Geraadpleegd op 12-11-2019
De ‘Expositie’ in 1907 was hét supermoment voor Sint-Truiden. Sinds 1860 had het de eerste plaats in Limburg moeten afgeven aan Hasselt. Maar de provinciegouverneur kwam uit Sint-Truiden en een ambitieus team wilde hier de Luikse tentoonstelling van 1905 overdoen.
In 1907 volgde Sint-Truiden het Luikse voorbeeld van 1905 en hield een provinciale tentoonstelling op een lange strook van de braakterreinen bij het spoorwegstation tot en met het stadspark. Een brug leidde de bezoekers over de Diestersteenweg. De volkswijk De Hel had plaats gemaakt voor het ‘klein stadspark’. Bij de paviljoenen vielen vooral het Paleis de Mijnen en het bouwsel van de steenkoolmijnen van Dahlbush op. De steengroeven van de Ourthe lieten een gedenkzuil oprichten en de oude Parkschool herbergde veilig de tentoonstelling van Oude Kunst.
Een stadsgenoot, baron Henri de Pitteurs-Hiegaerts was sinds 1894 provinciegouverneur en in augustus 1901 werd in Limburg steenkool ontdekt, waar dezelfde familie belangen had. Dokterszoon en bankier Leon Debruyn nam het voortouw. Zijn zwager was notaris Nagels. Ook de ondernemers Baltus, koloniale waren, en Claes-Lekens, bouwpromotor, waren ambitieus. Het organisatiecomité bood een model arbeiderswoning aan het Bureel van Weldadigheid (OCMW), die nog steeds bestaat in de Spoorwegstraat.
Op 28 juli 1907 kon de breedgebaarde, al oudere koning Leopold II met zijn dochter prinses Clémentine vanop de tribune de trekpaarden van Clément Peten uit Velm bewonderen. Ook prins Albert bezocht de tentoonstelling. Op 22 december was het hoogfeest van de belle époque en van de durvende ondernemers in Sint-Truiden voorbij. Meer dan een half miljoen bezoekers en ‘speelreizigers’ – de toenmalige benaming voor toeristen - bezochten expo en stad. De bebouwing in de al geplande nieuwe stationswijk kon starten. Van de expo restte later enkel nog de prestigieuze Prins-Albertlaan en de Expositiestraat, in 1930 vervangen door ‘Astrid’straat. Een gedenksteen staat ingemetseld in een hekpaviljoen van het stadspark.
Van deze ‘wereldtentoonstelling’ voor de Truienaar bleven talrijke prentbriefkaarten en een pas in 1910 rijkelijk uitgegeven ‘Guldenboek’ bewaard. Uitzonderlijk ook persoonlijke toegangskaarten met portretfoto.