ERFGOUD
ERFGOUD
Ik ben een boer van Haspengouw,
die leeft van eigen akkerbouw;
die tarwe en gerst, in overvloed,
ziet gulden in den zonnegloed.
Mijn land, mijn land, mijn kleien land
heb ik mijn’ tijd en vlijt verpand.
Hier lukt de zoete suikerbeet
in vette klei, bevrucht door ’t zweet;
hier bloost des appels gladde wang
en klinkt der koemeid blijgezang;
Mijn liefste kleiig Haspengouw,
ik min u, vruchtbaar gouwlandouw.
Wanneer de zondag ’t dorpken tooit,
dan krijg ik ’t kielken net geplooid,
dan smeer ik mijnen mispelaar
en trek naar stad met fijn sigaar…
Maar toch, mijn woon, mijn kleien woon,
ik vind ze lief en groot en schoon.